Jacobus Lambertus (Jacques) Wijsman

   
   
  Jacobus Lambertus (Jacques) Wijsman, geboren op 31-12-1889 in Den Haag, overleden op 31-12-1921 tussen Amsterdam en 's-Gravenhage, 32 jaar oud.
 

Jacobus Lambertus (Jacques) Wijsman
 
Op oudejaarsavond 1921 is hij in de eerste klas van de trein tussen Amsterdam en 's-Gravenhage vermoord. Een moord die tot op heden niet is opgelost. Roofmoord werd in eerste instantie opgegeven maar waarschijnlijk kan een "compromitteerde" brief moord zijn.
Hij ging zoals gewoonlijk bij zijn ouders oud- en nieuwjaar vieren.

Hij is begraven op 05-01-1922 te Den Haag.
In zijn testament stond beschreven dat Jacobus gecremeerd wilde worden. Dit is in eerste instantie niet door gegaan maar later door een rechter toegewezen.
Hij is gecremeerd op 14 januari 1922 in het crematorium "Westerveld" Driehuis (Noord Holland).

Zijn beroep was advocaat te Amsterdam, wonende op het Rokin 124.

In de krant werd uitgebreid verslagen geschreven over de mogelijk doodsoorzaak.

Hier kunt U de berichten lezen die afkomstig zijn van:


 
  Maandag 2 Januari 1922
GEHEIMZINNIGE MOORD IN DEN TREIN.
Mr. J. Wijsman doodgeschoten in een coupe gevonden.


Dader onbekend.

Op Oudejaarsavond is in een trein van de Hollandsche Spoor bij aankomst te 's-Gravenhage een lijk ontdekt en al spoedig is gebleken dat men hier te doen had met een geheimzinnigen moord waarvoor de beweegredenen nog in het duister liggen.
Wat de omstandigheden nog tragischer maken is dat het slachtoffer jarig was was op den dag waarop hij op zoo geheimzinnige wijze om het leven kwam.
De feiten zooals die de politie heeft geconstateerd komen op het volgende neer: In den trein die te 7 uur 15 uit Amsterdam vertrekt en den 8 uur 36 te 's-Gravenhage binnenloop zagen Zaterdagavond een kruier en een portier in een dien kleinere compartementen 1e klasse, welk slechts voor drie personen zitplaats bieden een lichaam, dat, aan de andere zijde van het compartiment ineengedoken op den grond lag, bedekt door een jas. Zij dachten te doen te hebben met een beschonkene die plotseling ingesteld was geworden. In elk geval waarschuwden zij den conducteur en den onderstationchef en toen bleek, dat in den hoek van den coupé een doode lag, wien het bloed uit ettelijke wonden stroomde. Op den vloer van het compartement lagen twee ledige hulzen van revolver-patronen.
De politie werd ijlings gewaarschuwd nadat inmiddels aan het station ook een dokter den dood had geconstateerd. Een revolver werd in het compartement niet gevonden, hetgeen al dadelijk het aanvankelijke vermoede, dat men hier wellicht tegenover een zelfmoord stond, te niet deed. Maar bovendien werd bij het nadere onderzoek ten politiebureele aan den Rijswijkschen weg, waarheen het lijk inmiddels was overgebracht, geconstateerd, dat den aard der verwondingen: een in de hartstreek, een aan den linker-onderarm en een onder het sleutelbeen, zelfmoord buitensloot. De wond aan den linkeronderarm kon er zelfs op wijzen, dat de gedoode daarmede een afwerende beweging kan gemaakt hebben tegen de aanvaller of aanvallers. De politie en de geneeskundige gaven de gedachte aan zelfmoord definitief op.
Papieren werden op het lijk niet gevonden. Op enkele onderkleeding stukken stond echter de naam Wijsman en het verdere onderzoek wees uit, dat het lijk was, dat van den advocaat mr. J.L. Wijsman, te Amsterdam geboren 31 December 1889. Hij was dus 33 jaar oud en juist op zijn verjaardag als slachtoffer van een misdaad gevallen. Mr. Wijsman was werkzaam ten kantore van mr. L. van Grych Jr. te Amsterdam.
De ouders van het slachtoffer wonen te 's-Gravenhage, Emmastraat 18. Zij hebben het lijk als dat van hun zoon herkend. Het stoffelijk hulsel is naar het lijkenhuis overgebracht en zou heden geschouwd worden.
Intusschen tastte de politie, die op Oudejaarsavond en Nieuwjaarsdag ijverig in de weer is geweest in volslagen duister ten aanzien van den bedrijver of de bedrijvers van deze afschuwelijke daad. In de portemonnaie van den omgekomende werd F 10 gevonden, doch bij den doode is geen portefeuille gevonden. Of de doode nog meer geldwaarden bij zich droeg en dus roof de drijfveer tot de daad is geweest, is tot nog toe niet uitgemaakt. Te Rotterdam, waarheen de politie telegrafeerde, is in het bewuste compartiment nog een derde patroonhuls gevonden, wat derhalve klopt met het aantal van drie toegebrachte verwondingen.
Verder heeft de politie een voorloopig onderzoek ingesteld in Amsterdam en andere plaatsen, want de eventueèle dader of daders hebben daar de trein te Haarlem en Leiden stopt, twee malen gelegenheid gehad het compartiment te verlaten.
Zondagavond heeft de Haagsche politie een der conducteurs van den trein gehoord en deze heeft verklaard dat in het bewuste compartement, toen de trein te Amsterdam gereed stond, het allereerst was ingestapt een dame, naar schatting 23 jaar oud. Zij nam plaats in een der hoeken; eenigen tijd daarna stapte mr. Wijsman in, die zich in den andere hoek dan de drie zitplaatsen tellende compartiment zette. Twee minuten vóór het vertrek van den trein, betrad als derde passagier een heer het compartiment die op de derde beschikbare plaats, tusschen de dame en het slachtoffer ging zetten.
De dame - dit wist de conducteur zeer goed - is te Haarlem uitgestapt. Waar de heer den trein heeft verlaten, is niet bekend tot dusver. Zoowel de dame als de heer waren, meent men, Hollanders.
Ten einde de zaak zoo spoedig mogelijk te klaarheid te brengen heeft de politie de medewerking noodig vooral van reizigers die met denzelfde trein, waarin zich het drama heeft afgespeeld, gereisd hebben. De commissaris van politie in de IIe Afd. te 's-Gravenhage, verzoekt dan ook dringend, den reizigers - inzonderheid de dame die te Haarlem het compartiment heeft verlaten - die gereisd hebben in den trein welke ten 7 uur 15 minuten op Zaterdagavond 31 December jl. aan het Centraalstation te Amsterdam is vertrokken naar de richting den Haag, en die vermeenen iets gezien of gehoord te hebben wat voor het politieonderzoek van belang kan zijn, zich aan te melden aan zijn bureau aan de Nieuwe Haven te 's-Gravenhage.
   
   
  Dinsdag 3 Januari 1922
Ochtendblad
De moord in den trein.


Mr. J.L. Wijsman, het slachtoffer van den moord op Oudejaarsavond in den trein van Amsterdam naar hier, is de vorige week nog voor de Rechtbank hier ter stede als getuige gehoord. Na te Leiden gestudeerd te hebben, was hij in Juli 1918 te Leiden gepromoveerd. Hij kwam toen na een jaar op het kantoor van mr. Wolterbeek en Plantenga alhier en ging vandaar naar dat van mr. van Gigch te Amsterdam. Zijn speciale liefhebberij, zegt de Tel., was het verzamelen van fraaie kunstvoorwerpen, waarvan hij een heele collectie bezat. Hij wijdde zich aan kunst, literatuur en tooneel en voelde uit dezen hoofden warm voor Amsterdam als kunstcentrum. In verband met dezen moord verzoekt de commissaris van politie der 2e afdeeling, bureau N. Haven, ieder, die inlichtingen kan verschaffen omtrent een persoon van het volgende signalement: ongeveer 30 jaar, vermoedelijk vol gezicht, donker haar, donker costuum met getailleerde jas, die 31 Dec. 1921 gereisd heeft met den trein, welke om 7.15 uur uit Amsterdam in de richting van den Haag vertrok, zich te vervoegen aan het commissariaat, 2e afd. Nieuwe Haven alhier.
We vernemen dader dat een reiziger, die aan het station alhier in den trein stapte, verklaard heeft, dat bedoelde persoon op dat oogenblik zonder hoofddeksel den trein alhier heeft verlaten.
   
  Avondblad
DE MOORD IN DEN TREIN.

Hoe men over den verslagene oordeelt.

Zoals wij reeds meedeelden, is mr. Wijsman ongeveer twee jaar op het kantoor van Mrs. Wolterbeek en Plantenga geweest. Hij kwam daar al Junior dadelijk na het volbrengen van zijn academische studie. Tot September 1919 is hij op dit kantoor gebleven.
Mr. Wolterbeek dien wij hebben opgezocht, liet zich op de vleiendste wijze over de kunde en toewijding van wijlen mr. Wijsman uit. De samenwerking is steeds zoo goed als maar mogelijk geweest en hoewel men het natuurlijk volkomen begreep, betreurde men toch zeer zijn heengaan naar Amsterdam. Aanvankelijk had mr. Wijsman het plan gehad, zich hier met een compagnon te vestigen.
Aangezien het kantoor van mr. van Gigch een andere procedure voor zaken hier ten stede had, heeft mr. Wolterbeek na 1919 mr. Wijsman zeer weinig meer ontmoet maar wat hij nu en dan van hem of over hem hoorde, was altijd evenkundig.
Een Haagse vriend van mr. Wijsman heeft dezen nog oudejaarsmiddag omstreeks 3 uur op zijn kamer aan de Rokin te Amsterdam bezocht, met het doel samen naar den Haag te reizen. De hospita zei, dat mijnheer reeds naar den Haag vertrokken was. Zooals men weet, heeft de hospita zich vergist en is mr. Wijsman veel later naar den Haag gegaan. Of hij na het bezoek van den Haagschen vriend nog op zijn kamer terug is geweest, weten we op dit oogenblik niet. Mr. Wijsman was temporair lid van de Witte en hij is daar Vrijdag nog door een collega gezien. Hij begaf zich toen naar het restaurant. Beide heeren hebben niet met elkaar gesproken.
Zijn vrienden beschrijven Mr. Wijsman als een zeer ontwikkelden, humaan denkenden, kunstlievenden jongenman. Zijn niet te sterke gezondheid en vermoedelijk ook zijn inborst noopten hem tot een zeer kalm leven.
De verslagenheid in den vriendenkring is diep en groot. De gedachte aan roofmoord wordt wordt lang niet algemeen gedeeld. Men kan zich aan den andere kant moeilijk indenken, dat Mr. Wijsman tot krachtig verzet in staat zou zijn geweest wegens zijn geringe lichaamskrachts.
Vrijdag voor den moord is Mr. Wijsman nog hier geweest om voor het kantoor van Gigch getuigenverhoor af te nemen in een echtscheidingszaak. Voor de tegenpartij was Mr. de V. alhier tegenwoordig. Mr. de V. acht eenig verband tusschen den moord en deze zaak uitgesloten.

Naar wij vernemen heeft de dame, die volgens de verklaring van een conducteur, in den avond van 31 December j.l in hetzelfde compartiment 1e klasse plaats had genomen, waarin ook de later vermoorde mr. Wijsman zich een plaats had gekozen en welke dame te Haarlem den trein had verlaten, zich bij den commissaris van politie der IIe afdeeling te 's-Gravenhage aangemeld tot het geven van inlichtingen en dezen politie-ambtenaar een zeer volledig signalement verstekt van den derden persoon, die kort vóór het vertrek van den trein het compartiment was binnengetreden en in wien men den moordenaar vermoedt.
Bedoelde 25-jarige juffrouw woont te Amsterdam en zij beschrijft dien derden mede-reiziger als iemand van grootte en forsche gestalte met donkerblond, vol haar, dat naar achteren gekamd was; hij had een dik-blozend gelaat. Hij droeg een brijze garbardinen regenjas, half dichtgeknoopt en had een rond, bruin slap hoedje op, waarin zich een ronde deuk bevond. De dame noemde het een artistenhoedje.
Na het vertrek van den trein is deze persoon gaan zitten slapen. Hij had geen bagage in zijn bezit. Van geen der beide reizigers nam hij eenigerlei notitie. En verder is er haar bijzijn niets opvallend gebeurd.
Mr. Wijsman was in het hoekje, waar hij had plaats genomen, gaan zitten lezen.
 
   
   
  Woensdag 4 Januari 1922
DE MOORD IN DEN TREIN.

Hoe moeilijk ook het onderzoek in deze duistere zaak is, toch zetten justitie en politie niet zonder hoop het onderzoek voort en, naar wij kunnen verzekeren, niet alleen in de richting van moord met het doel van berooving. Wel is de portefeuille van mr. Wijsman zoek en is deze ook niet op de kamer in Amsterdam gevonden, maar deze kan meegenomen zijn om de justitie op een dwaalspoor te brengen. Intusschen is tot op dit oogenblik nog geen enkele arrestatie gedaan, wel heeft men reden tot zoeken naar een arrestant.
Een mooi punt is, dat de conducteur, die de kaartjes knipte, een zeer goed opmerker blijkt te zijn geweest. Hij schatte bijv. den leeftijd van de dame en van het slachtoffer op een jaar na juist. Dit geeft goede hoop op de juistheid van het signalement des moordenaars. We schreven gisteren, dat het van belang zou zijn te weten, of mr. Wijsman na drie uur nog weer op zijn kamer is terug geweest. Wij weten thans, dat dit wel het geval is. Hij kwam nog terug met iemand en hij heeft dien tegen halfzes persoonlijk uitgelaten. De hospita zag in den donker deze persoon maar even en slecht. 't Zou van belang kunnen zijn, dat deze heer zich aanmeldde. In ieder geval heeft deze persoon zeer waarschijnlijk niets met het signalement uit te staan.

Het Correspondentiebureau heeft gisteren een kleine onjuistheid in zijn bericht opgenomen. De bewuste dame is niet hier bij de politie gehoord, maar te Amsterdam. Het ligt voor de hand dat commissaris Besseling ook persoonlijk et deze dame kennis wil maken. Aan eenige betrekking van de dame tot den moord kan niet worden gedacht. Dit is volkomen uitgesloten.
Naar wij vernemen, zou mr. Wijsman per testamentaire beschikking den wensch tot verassching te kennen hebben gegeven. Maandagmiddag heeft op last der justitie sectie op het lijk plaats gehad, zoodat vermoedelijk van justitieele zijde geen bezwaren tegen de verassching zullen worden ingebracht.

Wij vernemen nog uit Amsterdam, waar natuurlijk ook ijverig gespeurd wordt, van het Persbureau V.D. het volgende:
De dame, die op den dag van den moord in den bewusten 2e klasse coupé gezeten en zich Dinsdag v.m. bij de Amsterdamsche politie aangemeld heeft, heeft behalve het signalement nog medegedeeld, dat de beide heeren niet met elkaar gesproken hebben, voorts, dat mr. Wijsman heeft zitten lezen en de medereiziger voor zich uitkeek. Daar zij naast de vermoedelijke moordenaar zat, heeft zij dezen dan ook goed kunnen beschrijven. Toen de trein in Haarlem topte, verliet zij, langs de beide heeren gaande, die niets zeiden, het compartiment. Eerst Dinsdagmorgen vernam zij, dat een haren medereiziger vermoord was.
Intusschen volgt de recherche een ander spoor en laat haar eerste vermoedens van een roofmoord langzamerhand varen. Er wordt meer gedacht aan een wraakneming van een der betrekkingen van den vermoorde. Dinsdagmorgen heeft in verband hiermede de recherche een huiszoeking gedaan te Amsterdam bij een van de personen, waarmede de heer Wijsman nauwe betrekkingen onderhield. Het rooven der portefeuille zou ook minder om de geldswaardige papieren, die zich vermoedelijk daarin bevonden, te doen zijn geweest, dan wel om andere bescheiden daarin te te vinden. Voor de recherche staat het vast, dat de bewuste reiziger den moord moet hebben bedreven, aangezien hij
zich, indien hij dit niet gedaan had, ongetwijfeld reeds bij de politie zou hebben aangemeld om inlichtingen te verstrekken.
De heer Wijsman had een zeer gesloten karakter en sprak nooit met andere over zijn particuliere aangelegenheden; daarom zijn er zeer weinig personen, die bijzonderheden aangaande den vermoorde kunnen mededeelen.
Verscheidende personen hebben zich te Amsterdam en den Haag bij de politie aangemeld, doch de tot dusver verstrekte inlichtingen hebben nog niet tot eenig resultaat kunnen leiden.
 
   
   
  Donderdag 5 Januari 1922
Ochtendblad
RESIDENTIENIEUWS
DE MOORD IN DEN TREIN.


Door de getuigenverhoor staat vast, dat mr. Wijsman toen hij zich naar den trein begaf, zijn bruine portefeuille in den binnenverstzak had. Hij had klein formaat visitekaartjes met J.L. Wijsman, advocaat en procureur, te Amsterdam, er op. Die kaartjes zwierven overal in zijn kamer en hij droeg er ook in zijn portefeuille.
Bij het op zijn kamers aan het Rokin te Amsterdam gehouden onderzoek heeft de politie een grooten stapel correspondentie in beslag genomen, welken twee inspecteurs op het politiebureau Nieuwe Haven nauwkeurig onderzoeken.
 

Avondblad
RESIDENTIENIEUWS
DE MOORD IN DEN TREIN.


De begrafenis.
Tegen elf uur hedenmorgen had zich een groote menigte verzameld in de Emmastraat, waar de ouders van den vermoorden mr. Wijsman wonen en vanwaar de begrafenis zou plaats vinden. Een aantal politieagenten hield de menigte op een afstand van No. 18, het huis van rouw.
 
Kwart over elf zette de droeve stoet zich in beweging, om den tocht naar Nieuw Eik en Duinen te aanvaarden.
De kist was bedekt met verschillende bloemstukken en aan den lijkwagen waren ook een zestal kransen gehangen.
Er heerschte een ernstige stemming onder de toeschouwers, waarvan verschillenden hun tranen niet konden bedwingen.


Op het kerkhof.
Toen de stoet tegen halteen op het kerkhof aankwam, waren hier reeds vele bekenden en vrienden van den vermoorde, alsmede een groot aantal belangstellenden bijeen.
De politie van Loosduinen had, onderleiding van den burgemeester, mr. Hovy, voortreffelijke maatregelen genomen om de orde te handhaven.
Doodsche stilte heerschte er, toen de kleine stoet bij de geopenden groeve kwam en de kist nederdaalde. De oude vader van het slachtoffer kon niet dan met groote moeite zijn aandoening meester blijven.
Allereerst nam het woord de heer José Vigeveno, secretaris van de Amsterdamsche loge der Theosophische Vereeniging, die namens deze loge een prachtigen krans met het theosophische embleem nederlegde en de innige sympathie en deelneming van de broeders en zusters voor mr. broeder Wijsman vertolkte.
Ook ging, aldus spr., aller deelneming uit naar de diepgeslagen ouders en niet alleen wie met broeder Wijsman hebben samengewerkt, geheel Nederland voelt met hen mee.
Spr. dankte de ouders, omdat zij tegen hun zin, toestemming hebben verleend, dat het stoffelijk overschot van hun zoon Zaterdag wordt ver-ascht.
Hij herinnerde ten slotte aan de woorden van Jezus: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet, wat zij doen."De zoon moge, voor den grooten Rechter gekomen, als pleiter en theosoof smeeken, doelende op wie hem misdeed: "Vader vergeef het hem, want hij wist niet, wat hij deed!"
Namens de Leidsche vrienden en clubgenoten sprak mr. E. van Raalte. Hij meende in den geest van dezen doode te handelen - wiens zeldzaam groote bescheidenheid bekend was - door zijn deugden niet breed uit te meten. Maar niet mocht hij verzwijgen, dat van mr. Wijsman's goede eigenschappen al zijn vrienden veel hebben geleerd.
Met groote liefde en waardeering heeft de overledene steeds over het ouderlijke huis gesproken.
Daarom kunnen zijn vrienden zoo goed begrijpen, welk een vreeselijke slag zijn ouders heeft getroffen.
Namens de familie dankte de heer Maltha, allereerst voor de vader, die op zijn levensavond deze tragedie heeft moeten beleven, ook namens de moeder, die haar heele leven aan dezen eenigen zoon heeft gegeven, den zoon, wiens lichaam zwak was en wien zij alles heeft geofferd.
Hiermede was de droeve plechtigheid geeindigd. Met verstikte stem zei de vader: "Dag Jacques, tot weerziens!"
Toen gingen allen, diep geroerd, heen.
 
  Een der medewerkers van de Tel. heeft een onderhoud gehad met de controleurs, die op den avond, dat mr. Wijsman in den trein is vermoord, de controle hadden bij den uitgang van het station alhier.
Zij verklaarden juist op dien dag een nog al nauwkeurig toezicht te hebben gehouden in verband met de dienstcontrôle aan het einde van het jaar; 17 reizigers, voorzien van eerste-klasse kaartjes, passeerden omstreeks halfnegen dien avond, het uur waarop trein 1135 uit Amsterdam aankomt, de contrôle. Bij geen van hen werd iets bijzonders opgemerkt; nóch iemand voldeed aan het gepubliceerde signalement, wat natuurlijk nog niet beteekent, dat geen persoon, overeenkomende met de persoonsbeschrijving, naar buiten is gekomen.
Positief zijn zij echter in hun verklaring, dat niemand blootshoofd is voorbijgekomen. Mede in verband met het gure weer, had di onmiddelijk de aandacht moeten trekken.
Voorts verklaarden zij, dat ook geen passagier, opvalllend ver voor de anderen was gepasseerd.
Dit naar aanleiding van de verklaring van een reiziger uit Delft, dat iemand bloothoofds uit den trein was gesprongen en naar den uitgang gehold.
Er doet zich echter een nieuw gezichtpunt voor, dat ook ontwikkeld werd door eenige
spoorwegautoriteiten. De mogelijkheid bestaat nl. dat de verdachte na uit den trein te zijn gesprongen het perron is overgestoken om zich te voegen bij de wachtende reizigers voor den trein uit de richting Rotterdam, welke om 8.46 in den Haag aankomt en om 8.54 vandaar vertrekt naar Amsterdam.
Wanneer de moordenaar zijn plan zorgvuldig heeft voorbereid is het niet uitgesloten, dat hij zich te Amsterdam heeft voorzien van een retourbiljet eerste klasse Amsterdam-Den Haag, waardoor hij zinder in moeilijkheden te geraken naar Amsterdam kon terugreizen. Een spoorwegambtenaar verklaarde, dat het niet noodzakelijk is om een retourbiljet te laten knippen.
In verband met de verklaring van den zooeven genoemde reiziger moet er ook de aandacht op worden gevestigd, dat de coupé aan het Haagsche perron stilhield ter hoogte van den ingang Rotterdam, dus niet ver van het einde van het perron.
De reizigers, die op een binnenkomenden trein staan te wachten plaatsen zich meestal ter hoogte der beide wachtkamers. Een reiziger, die uit een op één na den laatsten wagen springt, kan dus moeilijk direct bemerkt worden, daar hij aan het einde van het perron uit het portier vliegt; te meer waar men iederen trein uit de voorste wagens reeds voordat de trein stilstaat, de reiziger uit den wagen springen.
andere spoorwegambtenaren achtten 't lang niet onmogelijk, dat de moordenaar reeds vóór aankomst in het station uit den trein is gesprongen. Dit moet niet zoo moeilijk zijn als men wel veronderstelt.

Het onderzoek.
Het is te begrijpen, dat het Nederlandsche publiek diep getroffen is door den moord, die onder zulke tragische omstandigheden is gepleegd.
Van verschillende kanten komen, naar wij vernemen, zoowel hier als in Amsterdam, bij de politie en justitie mededeelingen in - mondeling zoowel als schriftelijk - van menschen, die den bedrijver hebben gezien of aanwijzingen tot zijn ontdekking kunnen geven. Maar natuurlijk blijkt dan al gauw, dat de begeerte om het geheim dat deze lugubere zaak omgeeft, op te lossen, hier parten speelt.
Ook zijn in verschillende gemeenten moordenaars aangehouden en er moeten reeds personen naar Amsterdam en 's-Gravenhage gezonden zijn, die evenwel part nog deel hebben aan de misdaad.
Naar aanleiding van het bericht, dat de misdadiger hier vermoedelijk bloothoofds den trein heeft verlaten, zijn naar het bureau van politie aan de Nieuwe Haven reeds zeven hoeden van verschillende afmetingen en vormen gezonden, die alle, volgens de bijbehoorende beschrijving den moordenaar moeten hebben toebehoord!
De politie is onophoudelijk bezig, om in de zaak klaarheid te brengen.
Vandaag is de dame, die in den coupé heeft gezeten met mr. Wijsman hier gehoord.

De begrafenis.
Mr. v. Gigch, te wiens kantore de overledene werkzaam is geweest, was verhinderd de begrafenis bij te wonen, aangezien hij geen uitstel kon verkrijgen van een strafzaak, waarin hij pleiten moest.
   
   
  Vrijdag 6 Januari 1922
Ochtendblad
DE MOORD IN DEN TREIN.


Gisterenmiddag is de verpleegster gehoord, die van Amsterdam tot Haarlem op Oudejaarsavond de reis heeft meegemaakt in het compartiment 1e. klas waarin later mr. Wijsman vermoord is gevonden.
Veel nieuws heeft dit verhoor na haar verklaringen aan de Amsterdamsche politie niet opgeleverd.
Uit haar mededeelingen kan worden afgeleid, dat de persoon van forsche gestalte, die tusschen haar en wijlen mr. Wijsman plaats nam, een 1.80 m. lang is geweest, een opvallend blozende of beter bepaald roode kleur heeft en donker-blond naar achteren gekamd haar. Hij droeg rijglaarsen, betrad met de handen in den zak het compartiment en nam achteloos plaats, zonder de minste notitie van zijn medereizigers te nemen. Uit niets viel op te maken, ook niet door bv. een reflex-beweging van mr. Wijsman, noch van den kant van den binnengetredene, dat beide elkander van vroeger konden gekend hebben. De binnengekomende maakte op de juffrouw niet den indruk van slecht qua kleeding een heer te zijn om dit door zijn plaats te nemen in een 1e klasse compartiment te rechtvaardigen en gaf veeleer den indruk te behooren tot een maatschappelijke klasse, waarbij d het 1e klasse reizen niets ongewoon is.

Op het spoor?
Volgens de Tel. is het onderzoek thans in een stadium gekomen, dat men veronderstelt te kunnen weten, wie hoogstwaarschijnlijk den moord heeft gepleegd. Den persoon, dien men er van verdenkt, heeft men echter nog niet kunnen achterhalen.

Ook hij bedreigd?
Op verzoek van commissaris Besseling heeft de Rotterdamsche politie een onderzoek ingesteld naar een op het eerste gehoor vrij fantastische verhaal van een treinconducteur. Uit dit onderzoek is gebleken dat dit verbaal niet fantastisch doch volkomen juist is. Een treinconducteur, die op het eerste gezicht op zijn collega van den moordcoupé van trein no. 1135 gelijkt, was Nieuwjaarsavond vrij van dienst en liep te Rotterdam, waar hij woont, op de Kruiskade bij den Coolsingel. Een auto reed hem achterop en hield stil onmiddellijk vóór de plaats op het trottoir, waar hij zich bevond. Een heer van vrij lange gestalte, donkerblond haar, cleanshaven, forsch van uiterlijk, deed een stap in de richting van den conducteur, keek hem scherp aan, riep den chauffeur toe: Hij is het niet? ..............in den auto waar in geen ander aanwezig was en tikte tegen de ruit waarvoor de chauffeur zat. De auto reed toen langzaam door. De spoorman ging eveneens zijns weegs. Wel waren er op dien avond nog geen kranten verschenen waarin de treinmoord werd vermeld, doch tot het spoorwegpersoneel van de hoofdlijn was het gerucht toch reeds doorgedrongen. Ook hij, de conducteur, had er van gehoord; hij was
dan ook met die korte ontmoeting niets ingenomen en haastte zich huiswaarts. Hij nam de tram.
De conducteur, aan de halte dicht bij zijn woning gekomen, stapte uit, liep naar huis.
Nauwelijks had hij den tramwagen verlaten of de auto kwam zeer langzaam achter hem aan. Toen hij de deur van zijn huis opende, bleef de auto even staan, keek den inzittende scherp toe, nam het nummer van het huis op en de naamplaatjes op de deur. Daarna verdween het vehikel met groote snelheid.
Toen de conducteur later het signalement las, door de dame uit Haarlem gegeven, moet hij hebben verklaard dat dit vrijwel overeenkwam met dat van den man in den auto.
Aan den conducteur van den "moord-coupé" heeft hij dit wedervaren ook verteld, en deze trok daaruit de voor de hand liggende conclusie dat de man in den auto het op hem had voorzien, wat na het gebeurde een niet bepaald prettige gewaarwording is. Waarschijnlijk heeft hij eerst Dinsdag, op de reis van Rotterdam naar Amsterdam, een en ander vernomen. Toen hij nl. aan het Centraal Station te Amsterdam arriveerde en weer spoedig moest vertrekken, heeft hij, zegt het Hbld., naar Rotterdam het verzoek doen seinen om, bij zijn thuiskomst, door de politie te worden beschermd.

Een hulde.
Bij de behandeling van een strafzaak voor het Gerechtshof te Amsterdam, heeft mr. L. van Gigch Jr. gisteren, alvorens zijn pleidooi te beginnen, een woord aan de nagedachtenis van zijn zoo tragisch om het leven gekomen confrère, mr. Wijsman, gewijd. Het Hof sloot zich bij deze woorden aan.

Avondblad
DE MOORD VAN OUDEJAARSAVOND

Allerlei gissingen. - Zijn er meer moordenaars? - De vrees voor het leven der getuige. - Waar de
moord gebeurd moet zijn. - De man zonder hoed meldt zicht aan.

De journalistieke en andere Sherlock Holmes.

Moord in een trein, dader onbekend, drijfveer idem...... Het is voldoende om alle journalistieke speurders en hen, die er zich voor uitgeven, op het pad te brengen. En de journalistieke niet alleen. Ontelbaar is het aantal gedienstigen, die de politie een en ander hebben mee te deelen, dat naar hun meening tot verheldering van de daad kan leiden. Meestal brengt dit alles de politie maar weinig verder. Maar met engelengeduld hoort zij alles aan, neemt zij van alles
notitie, want, niet waar, je kan toch nooit weten......
We hebben al verteld van de vele hoeden, die bij de politie gedeponeerd zijn, sedert vernomen is dat na aankomst van trein 1135 iemand zonder hoed de contrôle moet zijn gepasseerd. In deze stormperiode blijken heel wat hoeden verloren te gaan. Anderen bedenken een spoor gevonden te hebben, dat tot de ontdekking leiden kan, vanwaar de dader zijn revolver heeft gekregen. Weer anderen beginnen het menschen op straat, die aan het opgegeven signalement beantwoorden, lastig te maken. En dan niet te vergeten de categorie van helderzienden, die vooral hier in den Haag talrijk blijken te wezen en die meer van de misdaad hebben gezien dan met het sterfelijke oogen mogelijk was.
Onze collega's loopen bij tientallen met speurdersblikken rond om den moordenaar op te sporen.
Aan het minste of geringste, dat een spoor zou kunnen aangeven, hechten zij gewicht. We moeten zeggen, dat er een scherpzinnigheid aan den dag wordt gelegd, waarvan wij zelfs de Nederlandsche journalisten niet verdacht zouden hebben. Zoo vertelde er een deze week, dat het zonneklaar was, dat de dame, die tot Haarlem in den coupé van den vermoorde had gezeten, in het complot was geweest. Jammer voor hem heeft deze dame zich, zooals men weet, dadelijk toen zij van de misdaad vernam bij de politie aangemeld. Het is een verpleegster, meer mogen we er niet van zeggen. En haar getuigenis kan misschien van groote waarde worden. Maar voorloopig hebben zich haar inlichtingen hoofdzakelijk bepaald tot het geven van een signalement van den derden reiziger in
den coupé.
Een andere college wist precies te vertellen dat het vest van den verslagene was opengemaakt en daarna weer dichtgeknoopt maar zóó, dat je er niets van zien kon....
Hoe hij dan aan de weet van dat openmaken is gekomen, is ons niet duidelijk! Ook vertelde er een, dat de patroonhulzen blijkbaar uit den revolver waren verwijderd. Men heeft er drie in den coupé gevonden. Maar het was hem vermoedelijk niet bekend, dat de patroonhulzen er na gebruik automatisch uitspringen, behalve bij revolvers met zes kamers.
Tot zoover zijn de mededeelingen nog van onschuldigen aard. Maar wat te denken van den speurdersneus van den collega, die de politie een blaam aanwrijft, omdat zij den coupé, waarin de moord had plaats gehad, zoo maar onverzegeld naar Rotterdam heeft laten doorrijden? De politie verdient dien blaam niet. Wel is de wagen niet afgekoppeld, maar verzegeld is de coupé wel. Alles is dus onaangeroerd gebleven tot in Rotterdam het onderzoek kon worden voortgezet.
Een van de leege patroonhulzen is dan ook daar aan den dag gekomen. Vermoedelijk zal de politie er ook wel om gedacht hebben vingerafdrukken te nemen van de coupéwanden en alle voorwerpen, waaraan de vermoedelijke dader de hand kan hebben geslagen.

Geen spoor van den dader.
In tegenstelling met wat enkele bladen meedeelden, kunnen wij ook verzekeren, dat er nog geen spoor van den dader is gevonden. En laten we hier ook een hulde brengen aan de pers. Bij deze zaak is wel gebleken, van hoeveel belang een snelle reportage der kranten is. Waren er op Nieuwjaarsdag of den morgen daarna kranten verschenen met het verhaal van den moord, vermoedelijk zouden er tal van gegevens verkregen zijn, die nu verloren zijn gegaan. De verpleegster moest het verhaal eerst Maandagavond lezen. Twee dagen waren er toen al verstreken, twee dagen, waarin de moordenaar, wiens signalement de verpleegster had kunnen geven, een goed heenkomen heeft kunnen zoeken.
Een goed heenkomen. Waarheen? Dat is natuurlijk de groote vraag. Dat hij in den Haag den coupé verlaten heeft, mag wel als vaststaand aangenomen worden. Maar men komt er langzamerhand van terug om te veronderstellen, dat hij hier ook het station is afgegaan. Mogelijk heeft hij eenvoudig in den Haag in een andere coupé plaats genomen van denzelfden trein. Maar hij kan ook in den electrischen naar Rotterdam zijn overgestapt. Het verhaal van den conducteur, die in Rotterdam op zulk een geheimzinnige wijze is achtervolgd door iemand in een auto, geeft te denken. Het is mogelijk dat de forsche donkerblonde achtervolger en de moordenaar niet identiek zijn (iemand van 1.80 M. kang kan wel voor forsch doorgaan), maar dan zou men medeplichtigheid van een ander moeten aannemen. Want het verhaal van den conducteur is geen fantasie, zooals men misschien geneigd zou zijn te denken, doch zuivere waarheid en de politie hecht er dan ook groote waarde aan. Het ligt voor de hand, zooals de gevolgde conducteur trouwens ook gedaan heeft, te denken aan een poging om de getuigen van dit drama te eeniger tijd onschadelijk te maken. Onze lezers zullen daarom begrijpen, waarom we den naam van de verpleegster niet kunnen noemen. We hadden tot dusver zelfs haar beroep verzwegen, doch in andere bladen dat aangegeven hebben, behoeven zij de vermelding verpleegster ook niet langer achterwege te laten. Op den avond van den moord was de dame trouwens niet in verpleegsterscostuum. Wij schrijven het ook aan de pogingen der politie om deze getuige aan geen wraakneming bloot te stellen, toe, dat zij niet bij de begrafenis van het slachtoffer is geweest. Of hechtte de politie niet aan het oude
geloof, dat de dader als het ware gedreven wordt naar het graf van zijn slachtoffer?
Naar wij hoorden heeft deze moord de fantasie van het reizend publiek dermate bevangen, dat er een opmerkelijke afkeer bestaat op het oogenblik voor afgesloten coupés in den treinen. Dat lijkt ons wat overdreven. Gelukkig behooren misdaden als deze in ons land tot de zeldzaamheden.
Wagens met zijgangen hebben, vooral op lange trajecten, stellig wat voor op de andere met afgesloten coupés. Maar wie eens rustig zitten wil, zal allicht juist zulk een afdeeling
verkiezen, waarin geen heen en weer geloop, geen voortdurend in- en uitstappen stoort. En of werkelijk wel roof de drijfveer van de misdaad is geweest, is immers zeer twijfelachtig.

Waar de moord is gepleegd.
Morschweg te Leiden.Als wij ook een veronderstelling mogen wagen, dan is het deze, dat de moord tussen Leiden en den Haag is gepleegd. De trein stopte in Leiden. Het moet dus zeer onwaarschijnlijk worden geacht, dat de dader zijn misdrijf vóór het bereiken van die plaats heeft durven volvoeren; immers in Leiden kon er wel iemand instappen.
En nu lezen wij in een der bladen, dat een dame aan den Morschweg te Leiden bij het passeeren van den trein in een coupé twee personen heeft zien worstelen. De Morschweg ligt, van Haarlem gerekend, voorbij het station Leiden.

De man zonder hoed.
Men zal zich herinneren, dat in verband met den moord, gepleegd op mr. Wijsman, in den trein tusschen Haarlem en den Haag, bij de politie aangifte was gedaan, dat een persoon op het perron een man zonder hoed uit den trein had zien springen, die gekleed was in een donkere getalleerde jas. Deze man, die, terwijl de trein het station binnenreed, er uit sprong en daarbij de deur van zijn coupé achter zich dicht wierp, snelde naar den uitgang. Aanvankelijk heeft men gemeend dat die man de dader zou kunnen zijn, die trachtte nog vóór het stoppen van den trein, zich uit de voeten te maken. Echter leverde het signalement een groot verschil op met dat, gegevens door de dame, die tot Haarlem met het slachtoffer en den vermoedlijken dader in één compartiment heeft gezeten en die dus allen tijd had haar medereizigers op te nemen; vooral daar zich tegenover haar een spiegel bevond.
Thans heeft zich bij de politie een man aangemeld, met de verklaring de persoon zonder hoed te zijn, die bij aankomst in den Haag uit den trein is gesprongen. Van beroep muzikant, reisde hij tusschen den Haag en Amsterdam eb verdiende den kost met vioolspelen in de derde klasse-wagons.
Op oudejaarsavond was hij met den trein van 7.15 uur uit Amsterdam vertrokken en had in een doorloopenden wagen den 3e klasse gespeeld. Bij aankomst in den Haag hoopte hij den onmiddellijk daarop naar Amsterdam vertrekkenden trein te kunnen nemen waarom hij zijn viool aan een haak onder zijn jas nam en met zijn hoed onder den arm uit den coupé sprong, daarbij het portier achter zich dicht werpende.
Toen hij echter zag, dat op het perron eenige controleurs stonden, snelde hij, om dezen te ontloopen, naar den uitgang, daalde de trappen af, doch klom, na beneden in den tunnel ongeveer een minuut gewacht te hebben, de trap aan den anderen kant weer op. om weder op het perron den naar Amsterdam vertrekkenden trein te nemen. Dit klopt dus geheel met de bewering der controleurs, die verzekerden, dat zij aan den uitgang niemand hebben zien passeren, die blootshoofds voor de andere reizigers uitliep. De man droeg inderdaad de kleeding zooals die opgegeven werd en had bovendien dicht achterover gekamd haar, evenwel donker van kleur. De tegenstrijdigheid in signalement is dus hierdoor opgeheven; terwijl de politie bovendien niet meer haar aandacht behoeft te besteden aan het verdwijnen van den hoed van den dader.

De achtervolging te Rotterdam.
De Tel. had gisterenavond een onderhoud met den conducteur, die volgens een bericht in het Hbld. Zondagavond door een auto gevolgd werd, waarin zich de vermoedelijke moordenaar zou bevinden. De betrokken conducteur was, naar hij zeidde, zeer verontwaardigd over het onjuiste en overdreven verhaal van genoemd blad.
Ontdaan van alle franje luidt het als volgt: De conducteur die absoluut niet lijkt op den
conducteur die op Oudejaarsavond het kaartje van mr. Wijsman knipte, kwam Maandagavond (en niet Zondag) met den laatsten trein uit Amsterdam te halfeen aan het station D.P. (Delftse Poort) aan.



Hij begaf zich met een hoofdgeleider op weg naar huis door de Kruisstraat. Eerst op de Kruiskade aan het eind van de Diergaarde reed hem een auto achterop, waarin een forsch gebouwde man was gezeten. Deze commandeerde "halt". Toen men bij hem was gekomen boog hij zich uit den wagen, nam den conducteur scherp op en zende toen. "Nee, jou moet ik niet hebben". De conducteur weet absoluut niet of het signalement van den forsch gebouwde man overeenkomst met dat van den vermoedelijken moordenaar en acht het zeer waarschijnlijk dat bedoelde persoon een conducteur zacht, wien hij wat vragen wilde. De hoofdgeleider sloeg rechts af en de conducteur ging met lijn 5 mee. De auto volgde de tram en de inzittende keek naar binnen toen men den hoek van de 's Gravendijkwal bereikte. Gekomen bij de Claes de Vrieselaan stapte de conducteur af en ging naar zijn woning in de Hendrik Sorchstraat. De auto reed toen gewoon verder de Middellandstraat af en 't is onjuist dat deze hem volgde en de inzittende het huisnummer opnam. Dit voorval deed schromelijk overdreven de ronde bij de conducteurs. De betrokkene is gisterenavond door inspecteur Snippe na aankomst van den laatsten trein verhoord. De Rotterdamsche recherche zoekt naar den chauffeur, doch hoewel veel zoogenaamde nachtsnorders heden gehoord zijn, heeft men den chauffeur die Maandagnacht tusschen 12 uur 45 en 1 uur de Kruiskade en Middellandstraat afreed met een passagier bij zicht nog niet gevonden.
   
   
  Zaterdag 7 Januari 1922
Ochtendblad
DE MOORD IN DEN TREIN.


Naar wij vernemen, moet zich bij de politie in een andere plaats nog een dame hebben aangemeld, die, reizigster in den noodlottigen trein, verklaart, drie schoten gehoord te hebben. Zij maakte in haar wagon nog de opmerking: Ze beginnen al vroeg Nieuwjaar te schieten. De dame meent zeker, dat ze de schoten even na het vertrek uit Leiden hoorde. Dit zou dus de veronderstelling bevestigen, dat de misdaad tusschen den Haag en Leiden bedreven werd.
Overigen kunnen met de meeste stelligheid herhalen, dat tot dusver geen enkele arrestatie gedaan werd. Wel heeft een enkele confrontatie van sprekend op het signalement lijkende personen met de pleegzuster plaats gehad, doch deze aarzelde geen oogenblik met de verklaring, dat de voorgevoerde niet de derde reiziger is geweest. Trouwens wie maar even zijn oogen de kost wil geven, zal weldra ontdekken, op hoe ontzaglijk veel menschen het signalement kan worden toepast.
We moeten dus geduld hebben en ... het vooral de politie niet lastiger maken dan dringend noodig is.
Tot onze groote vreugde ontwaarden we bij de politie nog geen spoor van moedeloosheid. Zij is zich ter dege van het zéér moeilijke van haar taak bewust, maar - om welke ons onbekende reden dan ook - legt zij een blijmoedig vertrouwen aan den dag, dat onwillekeurig ook hem, die haar om inlichting komt vragen, tot vertrouwen stemt.

De politie te Amsterdam heeft een vriend van mr. Wijsman en de juffrouw uit de Grensstraat, bij wie hij elken dag ging eten, gehoord.
Ze hebben ook de begrafenis bijgewoond, doch konden weinig inlichtingen geven. Slechts tweemaal per jaar vroeg mr. Wijsman vrienden in het bewuste huis; op de vraag waarom hij niet eerder verschenen was, daar hij een paar dagen geleden reeds was opgeroepen om gehoord te worden, gaf de vriend, volgend de Tel. ten antwoord, dat hij zoor zaken in het Zuiden van ons land vertoefde en had gewacht tot Donderdag, daar hij toch bij de begrafenis aanwezig wilde zijn.
De beide getuigen verklaarden de jongelui, die zoo zelden bij mr. Wijsman kwamen, niet te kennen. Wel wisten zij dat er een paar uit Bussum of Hilversum waren. Meer was van hen niet bekend. Over brieven of andere kwesties had hij nooit gesproken.

Avondblad
De moord op Oudejaarsavond.


Waar de moord is gepleegd- Is de dader een vreemdeling? - Hij zou nog voorbij den Haag in een trein zijn gezien.

Waar is de moord gepleegd?
Een lezer schrijft ons;
"Naar aanleiding van uw veronderstelling dat de moord in den trein na Leiden moet hebben plaats gehad deel ik u mede, dat ik dat niet waarschijnlijk acht indien namelijk de moordenaar van het begin van de reis af vastbesloten was den moord te plegen. Immers de moordenaar liep op Oudejaarsavond alle kans een nieuwen passagier te Leiden te zien binnen komen om dien avond te 's-Gravenhage te vieren. Ik geloof daarom dat de moord vóór Leiden (dus op het langste traject tusschen twee halten) heeft plaats gehad en de moordenaar te Leiden den trein heeft verlaten om daar kalm uit de courant te vernemen hoe het verdere verloop der zaak is. Wat denkt u hiervan?
Jammer dat de dame aan den Morschweg te Leiden den stationchef niet dadelijk gewaarschuwd heeft; deze had den trein onderweg misschien kunnen doen stoppen om de gevolgen van de worsteling te leeren kennen."
Wij achten alleen daarom al de veronderstelling van den lezer niet waarschijnlijk, omdat het vrijwel vaststaat, dat de moordenaar te Amsterdam een kaartje naar den Haag heeft genomen. Aan een klein station als Leiden zou het direct opgevallen zijn, als iemand met een kaartje den Haag het station verlaten had.
Een jurist vraagt ons of 't wel vast staat, dat de persoon, wiens signalement bekend is en naar wien de politie zoekt, de moordenaar is. Het lijkt wel vreemd, dat hij zoek is, maar 't is mogelijk, dat hij daags na den moord naar het buitenland is vertrokken en van niets weet. Ook zou 't kunnen, dat hij zich schuil houdt om onaangenaamheden te voorkomen, aangezien hij voelt zijn onschuld moeilijk te kunnen bewijzen.
Verder vraagt hij of de gesignaleerde den trein niet reeds te Haarlem, na de verpleegster, kan hebben verlaten, en een ander dan zijn plaats heeft ingenomen, en of dat ook niet te Leiden kan zijn gebeurt?
De politie zal, dunkt ons, deze dingen wel hebben overwogen of ze alsnog overwegen. Maar we mogen den vrager wel naar ons antwoord hierboven verwijzen. Te Haarlem of te Leiden zou het aan de controle bekend zijn, indien hij daar zijn reis had afgebroken.

Een vreemdeling de dader?
't Wordt meer en meer waarschijnlijk, zegt de Nieuws, dat de dader niet gezocht moet worden onder degenen, die met de omstandigheden van den heer Wijsman op de hoogte waren of hem persoonlijk gekend hebben. Men zou dan te doen hebben met een beroepsmisdadiger en zeer waarschijnlijk niet met een van Nederlandsche nationaliteit. Voor zoover onze politie met de eigen boevenwereld bekend is, komen daar de "gentlemanlike" misdadigers, die van welopgevoede lieden niet te onderscheiden zijn en zich gemakkelijk in eerste klasse-coupé's bewegen, zoo niet
voor.
Voor de opvatting, dat de moordenaar een vreemdeling kan geweest zijn, die slechts zooveel van onze taal wist, dat hij een kaartje kon nemen en overhandigen, zonder dat zijn eigen nationaliteit bleek, pleit ook wat er bekend is geworden omtrent het wapen dat hij heeft gebruikt. Gelijk men zich herinnert zijn er in den coupé drie hulzen gevonden.
Naar het Hbld. van deskundige zijde vernam zijn deze geschoten uit een bepaald soort automatisch pistool.
Het blad deelt daaromtrent mede:
Door den luchtdruk van het schot, vliegt de huls bij dergelijke automatische pistolen - dat zijn géén revolvers - uit de kamer. Zoo'n pistool laadt, na het verschieten der patronen, zichzelf.
Omdat bij den moord geen gewone revolver werd gebruikt, zijn de hulzen voor de politie een belangrijke aanwijzing. Op de plaats waar het slaghoedje van de patroon, waarvan er door den moordenaar drie zijn verschoten, in den rand van de huls schuift, staat R.A.C. 25. Dat is dus, wat in vakkringen wordt genoemd het kaliber van de patroon. Dat R.A.C.25 duidt aan, dat de patronen zijn van de "Remington Arms Compagny", een Amerikaansche machinefabriek, en het wapen, waarmee ze zijn verschoten, wordt door vaklui geacht te te zijn een automatische pistool, merk: Colt. De patroonsoort is in ons land zeer incourant en de gevonden hulzen, volgens de deskundigen minstens twee of drie jaar oud. Het moet niet onmogelijk zijn bij de wapenhandelaars in het land na te gaan, wie in den laatsten tijd van die incourante patronen heeft gekocht. Vakkundigen uit den wapenhandel verzekerden ons, dat slechts hier en daar dat patroonsoort voorradig zal zijn, want over het algemeen genomen "gaat het hier niet".
Als inderdaad dergelijke pistolen hier te lande zeldzaam zijn, dan wordt het nog aannemelijker, vindt het Nieuws, dat hier een buitenlandse moordenaar in het spel is en dan zou 't niet te verwonderen zijn, dat er zoo weinig spoor van hem gevonden is. Want dan bestaat de mogelijkheid, dat hij nog dienzelfden avond de grenzen heeft weten over te komen. Uitwijken naar Duitschland of België ging niet meer, daar de laatste treinen in die richtingen reeds vertrokken waren, doch er waren nog drie gelegenheden om de nachtboot naar Engeland aan den Hoek van Holland te halen.
De eerste is, dat de moordenaar, te 8.36 in den Haag aangekomen met dienzelfden trein, maar in een andere coupé, de reis naar Rotterdam heeft mede gemaakt. Dat zou echter een groot waagstuk zijn geweest, want de conducteur, die te Amsterdam zijn kaartje had geknipt, had hem andermaal kunnen ontmoeten en herkennen. Waarschijnlijk is niet dat hij zich daaraan zal hebben blootgesteld. Met iets minder risico heeft hij zich kunnen bedienen van de Hoektreinen, die 9.30
en 9.15 uit den Haag vertrekken. Er had ook wel eenige durf toe behoord om zoo kort na de ontdekking van het misdrijf terug te keeren naar het station, maar de kans om ontdekt te worden was toch veel minder groot daar de bewuste conducteur niet meer aanwezig was en de (toen nog onbekende en van de misdaad niets wetende) medereizigster in Haarlem was uitgestapt. Bovendien was er voor den moordenaar veel aangelegen om zoo spoedig mogelijk dit land te verlaten, daar hij wel de kans berekend zal hebben, dat misschien reeds den volgenden morgen zijn signalement overal verspreid kon zijn.

Een voorval in den moordtrein. Trein 1135 alhier tussen Apeldoorn en Zwolle.
Men heeft de Tel. met enkele belangrijke bijzonderheden op de hoogte gesteld van een voorval, dat zich op Oudejaarsavond in trein no. 1135 heeft afgespeeld en dat niet zonder reden in verband wordt gebracht met den moord.
Een dame met twee kinderen, op reis naar Tilburg en zittende in een eerste klas coupé van dezen trein, heeft namelijk medegedeeld, dat in den Haag een heer kwam binnengestapt met een hoogroode kleur en die zich enigszins wonderlijk aanstelde, vooral toen een paar andere passagiers het hadden over den toen juist ontdekten moord. Hij ging in een courant zitten lezen en deed voorts vrij onrustig. Toen de trein ergens onderweg stil hield, ging hij van de retirade gebruik maken, misschien met de bedoeling om zich te ter verbergen of iets weg te moffelen. Ook later maakte hij opnieuw van deze plaats gebruik.
Door zijn wonderlijk gedrag trok hij in ieder geval de aandacht dezer dame, die hem schatte op circe 27 jaar.
Zeker wist zij het niet, doch zij vermoedt dat de man te Dordrecht is uitgestapt.
Het signalement dat zij opgeeft vertoont eenige frappante punten van overeenkomst met dat door de dame uit den moordcoupé opgegeven, hetgeen van te meer waarde is, nu gebleken is, dat zij deze mededeelingen Dinsdag vóór het signalement door de politie was bekend gemaakt.

Kapper, opgepast!
Aan alle kappers te Amsterdam is, volgens de Tel. door de politie verzocht op hun bezoekers te willen letten, daar vermoedt wordt, dat de dader zijn haar, dat zoo duidelijk in het signalement beschreven is, zal laten veranderen, door het te kleuren of bij te laten knippen.
   
   
  Maandag 9 Januari 1922
De moord in den Sneltrein

Nieuwe aanwijzingen? - Het wapen. - Tegenspraken. - Een nieuwe getuige.

Herman Middendorp is zijn detectieveverhaal Het mysterie van Mont St. Jacques begonnen met een moord in een sneltrein en ondanks het tragische van den moord op mr. Wijsman op Oudejaarsavond gepleegd, moeten we telkens aan een detectiveverhaal denken. Iedereen is met den moord vervuld, ook al, omdat men een onveilig gevoel heeft nu de dader nog steeds niet gepakt is. Toch schijnen er nieuwe aanwijzingen te zijn, die - als ze juist blijken - leiden kunnen tot de arrestatie van den moordenaar.
De Avp. althans zegt, dat gebleken is, dat de persoon, die enkele uren vóór mr. Wijsman's vertrek op zijn kamer is geweest, dezelfde is als degene, die later in den coupé stapte. Het elkaar niet groeten, bewijst hiertegen niets; het signalementen dezer twee personen kloppen precies.
Wat de portefeuille betreft, is als vaststaande geconstateerd, dat mr. Wijsman in het bezit is geweest van een bruine portefeuille waarin zich onder andere eenige visitekaartjes bevonden hebben; de portefeuille is. met welk doel dan ook, ontvreemd.
Verder deelt het blad mede, dat bij een grondig onderzoek van den moordcoupé, welke zich thans in het depôt te Haarlem bevindt, een papieren zakje gevonden is met den firmanaam van de weduwe Van Laar, het bekende visch-restaurant op het Damrak te Amsterdam.
Bovendien vond de politie nog een garnaal. Dit zou kunnen kloppen met het verhaal van den dame, die zich in den coupé bevond, dat namelijk de bewuste heer met het hoogroode gezicht terwijl hij in den boek zat met de oogen gesloten telkens met zijn linkerhand iets uit zijn jaszak haalde en in zijn mond stak.
Het vermoeden ligt voor de hand, dat de moordenaar op weg naar het station bij de firma Van Laar een broodje met garnalen kocht.

De Tel. is naar aanleiding van deze mededeeling op onderzoek uitgegaan en heeft een onderhoud gehad met den eigenaar van het bekende restaurant van Laar, den heer J. van Kregten.
Deze deelde het volgende aan het blad mede: Het was in den winkel, evenals iederen Oudejaarsavond, zeer druk. Op een gegeven oogenblik vroeg een der koopers aan mijn vrouw, die door de drukte genoodzaakt was in den winkel te assisteeren, twee saucijzebroodjes. Deze waren niet meer voorhanden en toen mijn vrouw hem dit mededeelde, kocht hij twee garnalenbroodjes. Hij wilde deze in den zak van zijn overjas steken. Toen mijn vrouw dat zag, deed ze inderhaast een tweede perkamentpapiertje om de broodjes, ofschoon er anders als tweede vel een bruin papier omgewikkeld wordt.
De vreemdeling vertrok, maar bij de deur keerde hij zich om en zeide: Ik heb het geld naast de cassa neergelegd.
Inderdaad, hier lagen veertig cent. Opmerkelijk is het feit, dat de man precies wist, dat deze twee broodjes veertig cent kostten. Mijn vrouw, noch ik, noch de beide bedienden, die in den winkel werkten, hadden een prijs genoemd, terwijl deze in de étalage evenmin vermeld wordt.
Natuurlijk - en wie zou dat wel doen? - sloegen wij niet nauwkeurig acht op den klant. Er waren er wel honderden geweest, er stonden te wachten en dan let je niet zoo op de houding, de kleeding en het voorkomen van je bezoekers. In geen geval hebben we in hem een goeden klant bemerkt. Zijn gezicht hebben we niet onthouden, maar daar hij de broodjes in den zak stak, lette mijn echtgenoote onwillekeurig op de jas. En zij meent, dat deze overeenkwam met het kleedingstuk, in het signalement der politie genoemd. Ook de knechts kunnen zich vaag den bezoeker herinneren. De lengte klopt; in geen geval was hij klein.
Hoe laat is hij in uw winkel geweest? vroeg de redacteur van het blad.
Dat moet vóór vijven geweest zijn, zeide de heer Kregten, daar om vijf uur alle broodjes waren uitverkocht.
De man maakte, zoo wist de eigenaar van het restaurant nog te vertellen, absoluut geen zenuwachtigen indruk en niets had er op kunnen wijzen, dat hij booze plannen koesterde.
Men heeft den heer van Kregten verschillende portretten van personen getoond, maar uit geen der koppen wist hij pertinent den bezoeker aan te wijzen.
Ook hoorde het blad, dat de heer van Kregten en het personeel eerst Vrijdagochtend gehoord zijn door twee Haagsche rechercheurs.
In verband met de eerste mededeeling van de Avp., dat de heer, die 's middags bij mr. Wijsman was en de mysterieuze treinreiziger dezelfde persoon is, zijn de volgende opmerkingen van de Tel. het overwegen waar.
"Opmerkelijk is het feit, dat de verdachte zijn inkoop vóór vijf uur gedaan heeft. Mr. Wijsman is met trein 1135, die om 7.15 van het Centraal Station vertrekt, op reis gegaan. De onbekende ook, daar hij in denzelfden coupé zat. Hij heeft dus een speling gehad van minstens negen kwartier.
Als het zijn doel was geweest naar den Haag of Rotterdam te reizen, had hij nog van drie treinen gebruik kunnen maken, nml. om 5.21, 6.13 en 6.30. En hij nam 7.15!
De trein van 6.13 is de Parijsche express die zonder te stoppen in den Haag om 7.16 aankomt. Een pracht verbinding voor iemand, die zich naar de residentie of naar Rotterdam wil begeven."
De moordenaar moet dus - als de mededeelingen waar zijn - zijn plan goed overdacht hebben! Met een krankzinnige heeft men niet te doen, wel, zouden we zeggen, met een man, die alles nauwkeurig overwogen heeft. Dit kan ook blijken uit de volgende mededeelingen van de Msb.: Het blad schrijft, dat als de huls en de daarop voorkomende letters R.A.C. en de registers bij de wapenhandelaren tot geen spoor van den dader zouden leiden, zouden mogelijk de kogels, die de politie zeer zeker ook in beslag heeft genomen, eenige aanwijzing kunnen geven.
Als de berichten juist zijn omtrent den ouderdom van de munitie, dan zou dit ook blijken uit de kogels.
Het voor en in het begin van den oorlog voor mantelmateriaal gebruikte nikkelstaal is veel beter dan dat na den oorlog gebruikt. Is het misschien munitie, die niet hier te lande is gekocht, maar al mede is geweest op een gevechtsveld, dan zouden zeker de punten van de kogels eenigzins beschadigd of afgeschuurd zijn, om wat men noemt een groote stopping power te krijgen.
Zoowel de mantel, als de samenstelling van het kernmateriaal, het hartlood zou een aanwijzing kunnen zijn voor de fabriek waas ze gemaakt waren.
Uit alles blijkt, dat de man, die het wapen bediende, dit zeer goed kende, in alle geval er met kennis van zaken mee omging.
Het magazijn van de soort automatische pistolen als hier gebruikt bevat 6 tot 9 patronen. Bij verschillende van deze pistolen kan men door het omzetten van een pal door een druk op den trekker alle 6 of 9 schoten automatisch doen afgaan. Echter geen deel er van. Wel is het mogelijk schot voor schot te laten afgaan, waarna na ieder schot de huls wordt uitgeworpen. Om een volgend schot te doen afgaan, moet dan weder op den trekken worden gedrukt.
Degene, die het wapen bediende, moet uit verschillende houdingen hebben geschoten en dus goed op de hoogte zijn geweest van de uitwerking. Dat hij in in verschillende houdingen geschoten heeft, kan men opmaken uit het verspreid liggen van de hulzen in den coupé. Na afgaan van het schot worden de hulzen met een constante kracht uitgeworpen en alle komen dan ook ongeveer op dezelfde plaats neer.
Dat de moordenaar verder de waarde van het wapen goed kende, bewijst, dat hij drie schoten heeft afgegeven. De stopping power van het kaliber 25 of 6.35 m.M. is bij deze pistolen uiterst gering.
Hieronder verstaat men dat door een schot uit dit pistool een mensch niet valt, maar door kan loopen, zich verdedigen, enz., tenzij natuurlijk een edel deel getroffen wordt.
In dit geval zijn er niet veel, maar ook niet te weinig schoten gelost. Alleen het derde schot, dat door het hart ging, was doodelijk.
De korte tijd, waarin de moord moet zijn gebeurd, bewijst ten volle dat de dader dit alles wist.
Toen door de eerste twee schoten niet het hart was geraakt, moet het derde met groote zekerheid en kennis van de uitwerking daarop zijn afgegeven.
De Tel. echter beweert, dat het geenszins is uitgemaakt, dat het wapen een Amerikaanse Colt-revolver is. Ook andere berichten worden tegengesproken. De N.R.Ct. brengt het verhaal over een dame, die tot Dordrecht in een eerste klasse coupé van den trein, waarin mr. Wijsman vermoord is, het gezelschap zou hebben gehad van een heer, wiens uiterlijk opvallend klopte met het signalement en die, toen de dame, die in den Haag van den moord gehoord had, er met haar medereizigers over sprak, zich hoogst zenuwachtig zou hebben aangesteld en zich een paar maal naar het privaat zou hebben verwijderd, tot de ware proporties terug.
"Bij onderzoek, zegt het blad, is gebleken, dat de dame in kwestie wel het lichaam van mr. Wijsman heeft gezien, maar heelemaal niet gehoord heeft, dat er een moord gepleegd was; alleen verondersteld heeft, dat er iemand ongesteld was geworden in den trein en daarover tegen haar medereizigers eenige woorden heeft gesproken. De verdachte medereiziger is bij deze verklaring meer en meer vervaagd; te Dordrecht zou hij, volgens het verhaal, toch niet uitgestapt wezen, wel ergens verder op de lijn naar het Zuiden, maar waar precies wist de dame ook aal weer niet. Hij was volgens haar verhaal eigenlijk plotseling verdwenen; men zou zeggen verdampt. Onder deze omstandigheden is de waarschijnlijkheid ook niet groot, dat de dame, die het aanvankelijke verhaal in plaats van de uiteengezette toedracht heeft opgedischt, het nauw genomen heeft met de gelijkenis op het signalement, ja, wordt het twijfelachtig of de geheimzinnige passagier wel ooit bestaan heeft."
Het gebeurde met den achtervolgden conducteur te Rotterdam blijkt, naar het Hbld. meldt, met den moord niets te maken hebben, doch houdt verband met een kwartjesvindersgeschiedenis.
Enkele dagen voor Nieuwjaar had een conducteur op verzoek van een stationchef plaats genomen in een coupé, waarom zich kwartjesvinders bevonden. In dien coupé moet ruzie ontstaan zijn en één van de heeren uit dat gezelschap was nu op de bewusten avond per auto op zoek naar de conducteur, die in deze ruzie betrokken was geworden.

Hedenmiddag hebben wij nog van het Persbureau V.D. de volgende nieuwe bijzonderheden in verband ment den moord ontvangen:
Een krankzinnige
Omtrent de berichten, die in de laatste dagen in sommige bladen werden gepubliceerd, als zou hier wellicht van een daad van krankzinnige sprake zijn geweest, kunnen weij mededeelen, dat bij de recherche inderdaad aanvankelijk hieraan gedacht werd, o.m. in verband met een mededeeling van een spoorwegbeambte, die ongeveer op het volgende neerkwam:
De spoorwegbeambte zat een week, voordat de moord gepleegd werd, met een ander persoon in een coupé van den trein Amsterdam-den Haag, toen in Leiden nog een derde persoon instapte. Nauwelijks was de trein in beweging, of de laatstbedoelde man trok een revolver en zeide: "Als jullie je verroert, dan zul je de zevenklapper hooren". Hij hield de revolver steeds dreigend op de beide personen gericht, die van angst zich niet durfden bewegen. Nog vóór de trein in den Haag volkomen tot stilstand was gebracht, verliet het gevaarlijk heerschap den trein. De beide heeren hebben hem later niet meer gezien.
Nu heeft men het signalement, door beide heeren aan de politie destijds opgegeven, vergeleken met dat van den dader in zake den moord, doch dit kwam daarmede nier overeen, zoodat de recherche geen verband meer zoekt tusschen beide gevallen en zij dan ook het vermoeden voorloopig heeft laten varen, dat de dader van den moord een krankzinnige zou zijn.

Een nieuwe getuige.
Behalve de tot dusver afgelegde meest belangrijke verklaring in deze zaak door de verpleegster, die van Amsterdam naar Haarlem in den moordcoupé reisde, kunnen wij thans een niet minder belangrijke aanwijzing mededeelen:
Een stadgenoot, die zich thans voor zaken in het buitenland ophoudt, heeft een zijner familieleden te Amsterdam in een brief medegedeeld, dat hij, na Maandagavond jl. naar het buitenland te zijn vertrokken, eerst later uit de bladen van den moord op mr. Wijsman kennis kreeg. Toen hij deze tijding vernam, kwam bij hem, die in de nabijheid van mr. Wijsman woont, onmiddellijk in herinnering, dat hij Zaterdamiddag 31 Dec. om circa halfzeven een persoon met een regenjas aan, geruime tijd heen en weer heeft zien loopen voor de woning van den vermoorde. De bedoelde heer schrijft verder, dat hij op dien bewusten vooravond de Lunchroom Weeda, welke direct grenst aan de woning van mr. Wijsman, is binnen gegaan, ten einde eenige bestellingen te doen voor den Oudejaarsavond. Het vel hem toen op, dat dezelfde persoon met de regenjas nu eens vóór de woning van den heer Wijsman en dan weer voor de lunchroom verliet, keek de bewuste persoon hem zeer wantrouwend aan, doch hij schonk verder geen aandacht aan de houding van dien persoon.
Toen hij nu het eerste signalement van den vermoedelijken moordenaar had gelezen, bleek dit niet te kloppen met dat van den persoon, dien hij opdien Zaterdagmiddag op het Rokin gezien had, zoodat hij verder niet meer bij deze zaak stilstond.
Eenige dagen later las hij echter het verbeterd signalement, en onmiddellijk kwam hem toen de bewuste persoon voor den geest, daar nu het signalement geheel overeenkwam. Hij schreef dan ook, dat wanneer hij den persoon terug zou zien, of indien hem een portret van dezen zou worden vertoond, hij dezen ongetwijfeld zou herkennen.
Uit deze verklaring blijkt dus, dat thans behalve de verpleegster er nog iemand is die bij de arrestatie van den gesignaleerde hem eventueel bij confrontatie zou kunnen herkennen en dus een belangrijke getuigenis zou kunnen afleggen.
 
  EEN DESKUNDIG ADVIES.
Van deskundige zijde schrijft men ons:
De geweldadige dood van den Amsterdamschen advocaat houdt ieder bezig.
Wel lazen we in de dagbladen van de bekende autobandieten en van den roof in den trein Parijs-Lyon-Marseille, doch we waanden ons hier veilig en meenen, dat soortgelijke misdrijven alleen in Frankrijk konden voorkomen.

Intusschen bracht Winschoten ons voor enkele jaren de Bonot's, die hun zware straffen nog ondergaan, en de laatste avond van het oude jaar, naar het schijnt, een treinmoord door een misdadiger van meer aanleg dan hij, die dezen zomer reeds enkele dagen na zijn aanslag door een Parijsche politieinspecteur op de Avenue Kléber door pistoolschot werd geveld.
Ik zeg 'naar het schijnt', omdat het onderzoek zal moeten uitmaken, of hier aan moord dan wel aan doodslag moet worden gedacht.
Dit staat echter wel vast, dat van zelfmoord geen sprake is. Daartegen pleiten immers het niet-vinden van een schietwapen en de plaatsing van het lijk tegen de coupédeur, gedekt door een jas, terwijl ook het revolverschot aan den elleboog en de ledige hulzen daarvoor allergewichtigste aanwijzingen zijn.
Moord of doodslag dus.
De politie staat hier voor een uiterst moeilijke en zware taak en slechts hij is te benijden, die haar met goeden uitslag volbracht heeft.
Gelukkig is zij niet zonder gegevens. Zij heeft als getuigen de verpleegster, die met het
slachtoffer en den vermoedelijken dader den coupé tot Haarlem heeft gedeeld, den conducteur, die de controle op de plaatskaartjes uitoefende en daarnaast de leege patroonhulzen.
Aan den eersten danken we een beschrijving van den dader en aan den hulzen, de wetenschap omtrent den vermoedelijken aard van het gebruikte wapen.
Met deze gegevens moest zij haar onderzoek aanvangen.
Is gehandend zooals ik denk, dan heeft zij zich eerst een meening gevormd omtrent voor de hand liggende veronderstellingen.
Mr. Wijsman was advocaat en kan wellicht in die hoedanigheid nadeel hebben berokkend, dat men heeft willen wreken.
Mr. Wijsman was mensch en als zoodanig was hem evenals ieder ander niets menschelijks vreemd, waarom ook daarmede moet worden rekening gehouden.
Mr. Wijsman was behoorlijk gekleed en reisde eerste klasse, zoodat vermoed kon worden, dat hij een noemenswaardig bedrag aan geld bij zich zou hebben.
Om nu van deze voor de hand liggende mogelijkheden die over te houden, welke de richting aanwijst, waarin de dader moet worden gezocht, dient een uitgebreide, afdoende enquête te worden ingesteld, waarbij niet het geringste mag worden verzuimd, ook al zou daardoor misschien op het slachtoffer een geheel ander licht worden geworpen dan dat waaronder men het thans pleegt te beschouwen.
Ik zeg dit niet, omdat ik mr. Wijsman's persoon of reputatie in eenig opzicht aantastbaar vind, maar omdat het algemeen belang volledig klaarheid eischt en dit belang primeert.
Ieder stukje zijner correspondentie, ieder hoekje van zijn huis, elke plooi van zijn bijzonder leven, elke door hem behandelde zaak, zijne vrienden en vijanden moeten voor de politieautoriteiten een open boek zijn en zorgvuldig worden nageplozen en "uitgezogen".
Zou tegen het inzien zijner dossiers soms bezwaar rijzen met het oog op zijn beroep van advocaat, dan kan op het voorbeeld van Frankrijk de deken der orde zijn medewerking verleenen.
Ook zijn kleeding, zoowel die hij aan had als in zijn kleerkast, dient onderste boven gekeerd en aan deskundige ter bestudeering toevertrouwd te worden.
Heeft men eindelijk de aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid verkregen, dat enkel een roofmoord moet worden gedacht, dan mogen de beide andere mogelijkheden wel niet geheel losgelaten en verwaarloosd worden, maar kan men toch zijn krachten meer op één punt concentreeren.
Uit wat ik in de dagbladen las, schijnt - ik zegt "schijnt", omdat ik de vermelde feiten niet heb kunnen controleeren - het dien kant uit te gaan.
Daarvòòr is aan te voeren, dat mr. Wijsman geen uiterlijke teekenen van herkenning gaf, toen zijn medereiziger de coupé binnentrad, de vermissing der portefeuille, het feit, dat er vóór Leiden geen twistgesprek is geweest, daar anders het slachtoffer zich wel in een ander rijtuig zou hebben begeven in verband met zijn weinig krachtigen lichaamsbouw, en ten slotte het vinden van een garnaal in de coupé en een papieren zakje met den naam van een bekende vischhandel te Amsterdam, dit beiden kunnen betekenen, dat de dader geen middagmaal gebruikt had en dus dus weinig kapitaalkrachtig was.
Blijken deze gegevens juist, dan lijkt mij de dader iemand van zeer gevaarlijk allooi en mag de pleegzuster zich wel gelukkig prijzen, dat ze in Haarlem is uitgestapt, daar ze anders niets had naverteld van hetgeen ze opmerkte.
Hij lijkt mij hierom zoo gevaarlijk, dat hij te voren zijn berekening nauwkeurig blijkt te hebben gemaakt en kennelijk wel overdacht heeft, waar hij de daad moest volvoeren om door de vlucht aan zijn eventueele aanhouding te ontkomen. Hij moet het afgelegde traject meer bereisd hebben en plaatselijk aan het station alhier goed bekend zijn.
Voor zijn berekening gelden het plaats nemen in een halve coupé. waarin hij den minsten tegenstand kon verwachten en 't plegen van het misdrijf tusschen Leiden en hier, waardoor het hem in de drukte gemakkelijk viel te ontkomen. En voor zijn doortraptheid de wijze waarop hij het lijk heeft achtergelaten, waarin een aanwijzing ligt van koele wreedheid.
Wie nu met dit onderzoek te belasten?
Dit hangt af van het meerdere of mindere doorzicht van hem, die de leiding heeft.
Ik hakte lang met dit bijltje en week er dus wel wat van af. Het speet mij altijd, dat ik het moest neerleggen.
Mijn ervaring is deze, dat men wel speurder geboren, doch nimmer gemaakt worden kan. Een politieschool heeft haar goede kwaliteiten als politoerster, maar zij vormt geen speurders. Laat ik mijn meening omtrent rechercheurs kort saamvatten in dezen variant op den leeuw van den Schoolmeester: Een rechercheur is een maat - Die ruikt de misdaad.
Een rechercheur is dus een jachthond met een uitnemenden "neus", die dadelijk "staat" en aan zoo iemand moet de opdracht worden verstrekt. Ieder commissaris kent en waardeert ze en ieder korps heeft ze gelukkig.
En aan den snuffelaar of snuffelaars moet groote vrijheid van beweging worden gelaten. Hebben zij plotseling een auto noodig, dan moet die kunnen worden genomen zonder vrees voor lastige vragen.
Intusschen mag natuurlijk ook de algemeene recherche niet stilzitten. Zij heeft het signalement, zoodat onmiddellijk aan de directeuren van gevangenissen, huizen van bewaring, rijksopvoedingsgestichten, krankzinnigengestichten enz. kan worden gevraagd, of zij zich iemand van die beschrijving herinneren.
Onderwijl kunnen de verpleegster en de conducteur zich onledig houden met het ernstig doorbladeren der misdadigersalbums en het nazien der portretten, die voor de passen dienen of gediend hebben, terwijl zij als afwisseling vele stadswandelingen moeten ondernemen en bioscoopavonden niet mogen versmaden. De recherche weet welke programma's het meest trekken en kunnen hen gaarne vergezellen.
Verwonderen zou het mij niet, indien zij vandaag of morgen den dader in beeld of in werkelijkheid zullen treffen.
Waar men, echter vooral tegen waken moet - ik kan hier niet genoeg nadruk op leggen - tegen verslapping en moedeloosheid.

Stukjes, zooals dat van Mr. v. Gigch in de Telegraaf, waarin geklaagd wordt over het "los verband" tusschen Haagsche en Amsterdamsche recherche, zijn voor beiden zeer bevoordelijk en doen onnoemelijk veel kwaad.
Mijn ervaring, die vrij wat ouder is en veel uitgebreide dan die van dezen Amsterdamschen advocaat leert mij het integendeel en ik vrees heel wat meet nadeelen voor onze samenleving van het onlangs aangenomen Wetboek van Strafvoedering dan van het door mr. van Gigch bedoeld "los verband."
Naijver zal er wel altijd bestaan, ook wanneer de recherche in handen van den Staat zou overgaan.
Hij heeft zijn nut, indien hij in de lagere rangen heerscht, mits compensatie gevonden wordt in de onderlinge samenwerking der hoofden.


Om een verslapping en moedeloosheid zoo lang mogelijk buiten te houden, moeten de hoogere en lagere politie- en justitie-autoriteiten, te beginnen met minister Heemskerk vooral niet verzuimen belangstelling te toonen. Met een goed woord en een persoonlijk bezoek, ja zelfs daadwerkelijk deelneming aan recherches, bereikte ik vaak zooveel. Het hield "de prikken levend" en vuurde tot grootere krachtsinspanning aan met veelal loonend resultaat.
Is de dader werkelijk op roof uit geweest, dan hoort men hier of in den vreemde spoedig meer van hem. Van een bedrag van f 200 toch - men zegt, dat dit in Mr. Wijsman's portefeuille moet zijn geweest - kan hij geen bokkesprongen maken en na korter of langer tijd zal hij de straat weer op moeten om in zijn onderhoud te voorzien.
Dan echter vinden hij den verpleegster en den conducteur op zijn weg en achter hen de politie om hem op hunne aanwijzing te "knippen", tenzij hij reeds vóór dien gearresteerd wordt op gegevens, die misschien ten huize van Mr. Wijsman of op diens kantoor zijn te vinden. Want de portemonnaie in den zak geeft nog vrij wat te denken en zou haast doen gelooven, dat de dader door andere motieven werd geleid.
Mijn slotsom op deze, dat het onderzoek moeilijk is, maar dat het ongetwijfeld met gunstig gevolg zal worden bekroond, mits slechts het hoofd koel gehouden wordt. Dikwijls ligt de sleutel van een oogenschijnlijk raadsel veel dichter bij dan aanvankelijk vermoed wordt.
   
   
  Dinsdag 10 Januari 1922
Ochtendblad
DE MOORD IN DEN TREIN.


Een als dader gearresteerde handelsreiziger bewijst zijn alibi.

Als vermoedelijke dader van den moord op mr. Wijsman is te Amsterdam gearresteerd de 31-jarige handelsreiziger S., gedomicilieerd te Amsterdam, die ook veel te Zandvoort vertoefde.
De verpleegster uit Amsterdam heeft nl. uit haar getoonde portretten zonder aarzeling den man aangewezen, die in den avond van den moord haar compartiment was binnengetreden en tusschen haar en mr. Wijsman is gaan zitten. Als u dien man vindt - had zij tot de politie gezegd - dan heeft u mijn medereiziger.
Er zijn toen zeer uitgebreide maatregelen genomen in alle plaatsen waar men met grond hem meende te kunnen aantreffen en naar wij gisterenavond nog hebben kunnen mededelen, zijn hoofdcommissaris Van 't Sant en commissaris Besseling gisteren naar het Oosten des lands gereisd, omdat men vermoedde, dat de bewuste zou trachten nog gisteren de Duitsche grens over te komen.
Doch hun reis is te vergeefsch geweest. De man is in de hoofdstad gebleven en daar heeft de Amsterdamsche politie hem gearresteerd. Ze heeft S. overgebracht naar Haarlem, waar hij het eerste verhoor zou ondergaan.
S. behoorde niet tot den vriendenkring van mr. Wijsman. Integendeel schijnt de verhouding tusschen deze twee, welke wellicht vroeger van vriendschappelijke aard is geweest, sedert
eenigen tijd tot het andere uiterste te zijn overgeslagen.
Tot zoover dit bericht.
Doch uit Amsterdam komt het bericht dat de Centrale recherche aldaar allerminst als zeker aanneemt, dat S. werkelijk de dader zou zijn.
Hij heeft n.l. zijn alibi kunnen vaststellen. Het onderzoek wordt thans te Haarlem voortgezet in verband met de daar wonende voornaamste getuige in deze zaak, de verpleegster.

De ouders wisten niets van hun zoon.
Commissaris Besseling heeft er het Hbld. op gewezen, dat het bijzonder goedkoop os op de politie te smalen, omdat de wagen met den coupé, waarin de moord is gepleegd, niet onmiddellijk in den Haag afgehaakt en op doodspoor is gezet. Het was een sneltrein; de menschen, die het lijk hebben gevonden, waren, wat begrijpelijk is, verbouwereerd. Toen het lijk uit den coupé is gedragen, heeft het treinpersoneel gedaan wat het doen moest, sloot den coupé af en de sneltrein vertrok.
Bij het verschijnen der politie op het perron nadat het lijk voorlopig naar het lijkenhuis was gebracht, was de trein weg, doch de politie te Rotterdam gewaarschuwd, die aan den trein stond, en den wagon bij aankomst aan het station D.P. in beslag nam.
De ouders wisten van hun zoon zoo goed als niets af. Deze had de gewoonte eenigszins geregeld om de veertien dagen thuis te komen en hij bracht dan zijn voor de wasch bestemde ondergoed mee.
Het eenige wat de vader zich uit den jongste tijd herinnert, is, dat zijn zoon hen enkele weken geleden verklaarde, niet te dik in contanten te zitten. Daaruit wordt geconcludeerd, dat de portefeuille, welke mr. Wijsman hoogstwaarschijnlijk bij zich droeg - want ook daarover bestaat geen absolute zekerheid - ten hoogste f 200 à f 300 bevatte.
Het was om deze bijzonderheid, dat bij politie en justitie, ook in verband met andere omstandigheden uit het leven van het slachtoffer, aanvankelijk de meening postvatte, dat hier geen moord om rooven werd gepleegd. Later is men daarop teruggekomen, omdat de pleegzuster, die haar medereizigers nauwkeurig observeerde, niet het minste teeken van  verstandshouding tusschen beide mannen heeft ontdekt en dat de derde reiziger, in den coupé komende en dit eerst ontdekte zijn zij den coupé verliet, want de plaats haren bestemming heeft den conducteur niet luide genoemd. De politie geeft toe dat het een zoowel als het ander slechts is: veronderstelling, en daarom geen enkele aanwijzing, al lijkt die nog zoo zonderling, maar worden verwaarloosd.

Avondblad
DE MOORD IN DEN TREIN

Heeft men den dader - De verdachte ontkent - De Pleegzuster staat vast in haar herkenning - Morgen pas zal de verdachte naar hier worden overgebracht - De heer Bresseling naar Haarlem - Verschillende berichten.

De stand der kwestie.
Als de vermoedelijke dader de dader is, komt aan de Haarlemsche recherche de eer der arrestatie toe, want het portret dat ons recherche had en waarmee gister een van haar leden naar Amsterdam toog, om het aan den pleegzuster te laten zien, werd door haar beslist van de hand gewezen.
De vermoedelijke dader is iemand van goede familie. Hij woont te Zaandvoort en heet S. Vast staat, dat hij deel had in een zaak, welke Mr. Wijsman voor de tegenpartij won.
Omtrent het bewijs van het alibi maakt men zich hier nog niet al te ongerust, want de plegers van den bomaanslag hadden aanvankelijk ook een alibi voor elkaar, vooral de beklaagde van der Linde.

De reis van den Hoofdcommissaris en den heer Besseling.
Heden ochtend zijn de Hoofdcommissaris van Politie, de heer van 't Sant en de commissaris van politie, de heer Besseling, te 's-Gravenhage teruggekeerd van hun onderzoek in zake den moord op mr. Wijsman, in eenige meer oostelijk gelegen plaatsen van ons land.
Wij meenen nader te weten dat het onderzoek geen direct verband hield met het spoor, dat leidde tot de aanhouding van den persoon van S. gisterenavond in Amsterdam.
Uiteraard volgen de politie-autoriteiten in verschillende steden als Amsterdam, den Haag, Leiden, Rotterdam enz. verschillende richtsnoeren, die soms parallel, soms uiteen loopen.
Nu moeten in de laatste dagen die onderzoekingen zich ook hebben uitgestrekt tot de cliëntèle van mr. Wijsman, inzonderheid tot een catagorie onder hen die in den laatsten tijd min of meer zware verliezen zouden hebben geleden.
In deze richting nu, moeten de Hoofdcommissaris en commissaris Besseling, zonder natuurlijk sporen die in andere richting wijzen in 't minst te veronachtzamen, het terrein eens zijn gaan verkennen buiten de kringen van de grootere steden in Noord- en Zuid-Holland.
Zij zouden daar ook ongetwijfeld heden of, zoo noodig, verdere dagen mee zijn voortgegaan, ware het niet, dat zij, door het gisteravond door hen ontvangen bericht dat te Amsterdam iemand was aangehouden in direct verband met de misdaad, naar de oplossing waarvan ook zij, op een ander terrein zochten, het thans voorloopig uit den aard der zaak geraden achtten af te wachten wat zich na het feit der arrestatie zal afspelen.
De heer Besseling is hedenmiddag naar Haarlem vertrokken.

De pleegzuster herkent den dader.
Hedenochtend werd aan het Corr. Bur. verzekerd, dat de in deze zaak meer genoemde verpleegster in den aangehoudende S., ook nadat zij persoonlijk in zijn tegenwoordigheid was gebracht, den medereiziger in het compartiment, waarin de misdaad later is gepleegd, pertinent moet hebben herkend.

Omtrent den verdachte.
De vermoedelijke dader, wiens signalement volkomen overeenkomt met de persoonsbeschrijving door de pleegzuster gegevene, werd, meld het Hbld., gistermiddag gearresteerd toen hij op het kantoor, waarvoor hij reist, terug kwam. Er waren in den loop van den dag reeds drie personen aangehouden en naar het hoofdbureau van politie geleid. Ook zij beantwoordden eenigzins aan het opgegeven signalement. Zij waren echter in staat hun alibi voor den Oudejaarsavond te bewijzen.
Dit was den laatsten arrestant echter niet mogelijk. Zijn opgaven, waar hij den Ouderjaarsavond had doorgebracht, bleken niet te kloppen. Wat den moord betreft, bleef hij gisteren alle schuld ontkennen. Hij zou heden te Haarlem met de pleegzuster, die eveneens in den moordcoupé heeft gereisd, worden geconfronteerd.

De Tel. meldt:
Den geheelen middag was reeds op S. geloerd. Toen hij op zijn kamers in de Jan Luykenstraat gekomen was, werd hij door rechercheurs gevolgd.
Buiten stonden zeven man verdekt opgesteld. Men pakte hem beet en bracht hem terstond in een auto, die klaar gehouden was, naar het hoofdbureau van politie.
Hier ontkende hij iets dan de zaak te weten. Hij was zeer kalm.
De verpleegster echter herkende hem pertinent.
Naar aanleiding van een en ander hebben wij ons in verbinding gesteld met den heer Pateer, commissaris der centrale recherche, doch deze durfde in geen geval dezen persoon als den dader aanmerken.
Hij meende zelfs te mogen betwijfelen dat de aangehoudenden de dader is. Uit de mededeelingen van den heer Pateer konden wij opmaken dat hij aan deze arrestatie evenveel waarde hecht als aan de andere arrestaties die heden in de hoofdstad zijn gedaan. In deze laatste gevallen bleken de aangehouden personen geheel vrij uit te gaan.
De overbrenging  van S. naar Haarlem geschiedde met het oog op een alibi en om hem desnoods met het lijk, dat nog niet gecremeerd zou zijn, te confronteeren.
Tot zoover de Tel.
Wij hebben zekerheid omtrent de laatste mededeeling trachten te krijgen en wij kunnen alleen mededeelen, dat de Gedelegeerde van het Bestuur der Vereeniging van Facultatieve lijkverbranding nog niet in het bezit verkeert van het rapport over mr. Wijsman's verassching. Dit wil echter nog volstrekt niet zeggen, dat de verassching nog niet heeft plaats gehad.
't Kan zijn, dat het Parket te Haarlem op het laatste oogenblik bezwaar heeft gemaakt, maar dit leek onzen zegsman vrij onwaarschijnlijk.

Het garnalenverhaal.
Het garnalenverhaal van De Avondpost is, zoo meldt het Hdbl., wel juist, doch kan tot geen enkele aanwijzing van den dader leiden. Bij het onderzoek, dat de politie te Rotterdam onder leiding van hoofdinspecteur Van de Pol, in den moordcoupé instelde, werden onder de kussens van de zittingen die papiertjes, waaraan twee platgedrukte garnalen waren vastgekleefd, gevonden.
Die garnalen waren wit, en hadden, volgens de verklaring van deskundigen ten minste zes á zeven weken onder de kussen gelegen.

Uit den grooten duim?
Men schrijft ons uit Middelburg:
Bij de politie alhier, die ook hare volle aandacht schenkt aan den moord op mr. Wijsman, werd dezer dagen aangifte gedaan, dat men kort na den moord alhier een persoon in een auto heeft gezien, die veel overeenkomst heeft met het signalement van den vermoedelijken moordenaar.
Daar de auto van een verhuurder van auto's te Goes was, wordt aldaar een nader onderzoek ingesteld.

DE ARRESTATIE VAN DEN VERMOEDELIJKEN DADER
Het Persbureau V.D. meldt ons:
Een van onze verslaggevers, die zich hedenmorgen naar Haarlem had begeven in verband met de arrestatie van den vermoedelijken dader van den moord in den sneltrein Amsterdam-den Haag op Oudejaarsavond op Mr. Wijsman uit Amsterdam, had een onderhoud met den Commissaris van Politie, den heer Tenkinck, die zoo welwillend was de volgende mededeelingen te verstrekken:
Zondagmorgen kreeg de Commissaris van Politie te Haarlem een belangrijke mededeeling, die hem aanleidng gaf onmiddellijk een ander spoor te volgen dan tot dusver gevolgd was. Het bleek, dat een persoon, een zekere S. handelsagent, domicilie hebbende te Amsterdam, doch te Zandvoort bij zijn moeder wonende, verdacht werd in verband te staan met den gepleegden moord. Na veel moeite slaagde de recherche er ten slotte in een portret van dezen verdachte in handen te krijgen, welk portret toen te Haarlem aan de verpleegster werd getoond. De verpleegster herkende op het portret den medereiziger uit den trein.
Na deze belangrijke verklaring spande de Haarlemsche politie, met behulp dan de Zandvoortsche, haar netten naar alle zijden uit. Van het portret waren spoedig 15 afdrukken gemaakt, welke met een duidelijk signalement naar een 150-tal plaatsen, groote en vooral grensplaatsen, werden gezonden.
Dit geschiedde Maandagmorgen. Intusschen kwam men in het bezit van het adres van den verdachte in Amsterdam.
De namiddags omstreeks vijf uur kwam S. van de reis thuis en werd hij gearresteerd. Door
uitgebreide voorzorgsmaatregelen van de zijde der recherche zou van een eventueele ontsnapping geen sprake kunnen zijn. Na de arrestatie werd hij naar het hoofdbureau van politie vervoerd, waar later de verpleegster met hem werd geconfronteerd. Deze verklaarde pertinent, tot driemaal toe: "Hij is het en niemand anders! Hij is het! Hij is het!"
Vervolgens werd de verdachte naar Haarlem overgebracht, waar het onderzoek zal worden voortgezet.
Wat zijn alibi betreft, kunnen wij mededeelen, dat hij dit niet precies kon opgeven en de verdenking wordt steeds sterker dat hij werkelijk de dader van den moord is. Het vermoeden heeft hij bij de recherche post gevat, dat hier een wraakneming in het spel moet zijn en dat van een moord om te rooven geen sprake zou zijn.
De gearresteerde handelsreiziger is ongeveer 31 jaar oud, van goeden huize en vertegenwoordiger van een aantal bekende buitenlandsche firma's. Thans zal de Haarlemsche politie, bijgestaan door de Zandvoortsche en Amsterdamsche, een huiszoeking verrichten in de woning van den verdachte te Amsterdam, om te trachten meerdere bewijsstukken in handen te krijgen. Zeer veel waarde wordt door den commissaris van politie te Haarlem gehecht aan het bericht, dat ook een persoon, die zich op het oogenblik in het buitenland bevindt, in staat zou zijn den gearresteerde onmiddellijk te herkennen, indien hij dezelfde is als degeen, die op Oudejaarsmiddag voor de woning van mr. Wijsman heen en weer liep.
De verdachte, die bij het verhoor een onverschillige houding aannam, beroept zich bij het vaststellen van zijn alibi op het bericht, dat in de bladen is verschenen, dat in den coupé,
waarin de moord plaats had, papier en eenige overgebleven garnalen zijn gevonden en dat hij dus omstreeks 5 uur op het Damrak te Amsterdam moet zijn geweest.
De recherche hecht veel waarde aan de pertinente verklaring der verpleegster.
Op den dader zijn geen bezwarende papieren of eenige andere aanwijzing gevonden.
 
Het vertrouwen der Haarlemsche recherche.
Het wordt meer en meer waarschijnlijk, dat de politie, meldt het Hbld., de hand heeft gelegd op den dader van den moord op mr. Wijsman. Enkele uren vóór gisteravond het bericht der aanhouding aan de geheele pers door het Haagsche Correspondentiebureau werd verstrekt, die het verspreidde op verzoek der Haagsche politie, is gisteravond in de Hobbemastraat iemand in de portiek van zijn bureau aangehouden, nadat een aantal rechercheurs in afwachting van de komst van den verdachte, in den omtrek enkele uren hadden gesurveilleerd. Hij werd per politieauto weggebracht.
Het blijkt nu, dat de arrestatie van den verdachte is geschied op verzoek van den bekende
Haarlemsche politie-commissaris, den heer E.H. Tenkinck. Tweemalen heeft, hij de verpleegster, die tot Haarlem reis in den moord-coupé meemaakte, uit portretten laten wijzen, wie zij beschouwde als te zijn de derde, nog onbekende reiziger. Tot tweemalen toe heeft zij denzelfden persoon aangewezen. Daar op volgde diens arrestatie en confrontatie, op het hoofdbureau van politie alhier. Ook daarop heeft de dame den voorloopige aangehoudene pertinent herkend als den man die op het laatste oogenblik op Oudejaarsavond te Amsterdam stapte in den coupé van trein No. 1135.
De man, naar Haarlem overgebracht en daar thans aan het bureau van politie voorloopig in
bewaring gehouden, blijft alle schuld ontkennen. Hij geeft voor op Oudejaarsavond te Zandvoort, waar hij is gedomicilieerd, naar Haarlem te zijn gekomen en daar met eenige vrienden den geheelen avond kaart te hebben gespeeld. Dat wordt door de Haarlemsche recherche onderzocht. Voorts zal hij, waarmee volgen tijd is gemoeid, worden geconfronteerd met den conducteur, die 31 Dec. j.l. den moordcoupé bediende. Absolute zekerheid bestaat nog niet, doch de Haarlemsche politiecommissaris, uit zijn hoofdinspecteurs practijk bekend als uitstekend speurder, meent goede gronden te hebben voor de meenig, dat bedoelde handelsagent de dader is. De aangehoudene behoort niet tot den zeer intiemen kennissenkring van den vermoorde.

Wantrouwen der Amsterdamsche recherche.
Uit Amsterdam wordt ons nog gemeld, dat de Amsterdamsche recherche ernstigen twijfel blijft voelen, of de verdachte wel de dader is.
   
   
  Woensdag 11 Januari 1922
DE MOORD IN DEN TREIN.

De verdachte.
Hendrikus Adrianus Johannes S. de verdachte, is, zegt het Volk, iemand, die in het maatschappelijk leven niet bijzonder gunstig bekend staat. Dat is ook de reden waarom zijn broer kort geleden het compagnonschap met hem verbroken heeft. Sedert voerde hij de agenturenzaak geheel voor eigen rekening.
Personen, die hem goed kennen, kunnen zich niet voorstellen, dat hij inderdaad de dader is. Hij was de laatste dagen volkomen kalm en van eenige nervositeit viel bij hem niet te bespeuren.

Zijn alibi.
Commissaris Pateer van de Amsterdamsche centrale recherche acht het geenszins waarschijnlijk, dat S. de moordenaar is. Er zijn in den loop van het onderzoek reeds lui als verdachte voorgeleid, wier signalement z.i. in menig opzicht beter beantwoordde aan dat van den onbekenden medereiziger van mr. Wijsman op den Oudejaarsavond, zooals de verpleegster dit heeft opgegeven, en toch bleek spoedig, dat men den verkeerde had, Hij betreurt, dat deze aanhouding niet zoo in alle stilte en volkomen onopgemerkt is geschied als al die andere.
Bovendien heeft S. een alibi opgegeven, dat zeer gemakkelijk te controleeren is. Verschillende personen, o.a. een advocaat heeft hij opgegeven, die kunnen verklaren, dat hij den Oudejaarsavond in hun gezelschap heeft doorgebracht. In een geval als dit lijkt het z.i. niet zeer waarschijnlijk, dat men er in slagen zou een heel complot te vormen van niet tot de boevenwereld, maar tot den beschaafden stand behoorende lieden, die behulpzaam zouden willen zijn in het "fabriceeren" van een alibi.
Intusschen hebben zich al eenige getuigen bij de centrale recherche aangemeld, die het door S. opgegeven alibi meenen te kunnen staven. Eenigen hunner zijn reeds gehoord en hun verklaringen schijnen der recherche niet onbetrouwbaar, zoodat zij nog steeds blijft twijfelen of S. de dader is. Daar de zes alibi-bewijzen, welke S. heeft opgegeven alle betreffen personen uit zijn naaste omgeving, hecht de Haarlemsche recherche hieraan niet zulk een groote waarde en is begonnen met ze in alle details nader te onderzoeken.

Het verhoor.
Bij het verhoor, dat commissaris Tenkincj S. afnam, was tegenwoordig de Haarlemsche officier van justitie, mr. van Löben Sels.
E. ontkende positief de dader te zijn en eveneens dat hij in den bewusten trein had gezeten.
Zonder dat 't hem werd gevraagd, vertelde hij op Oudejaarsavond in geen geval om vijf uur 's middags in het eethuis van van Laar op het Damrak garnalenbroodjes te hebben gekocht.
- Wat bedoeld u daarmede?
- Wel, ik ben om vijf uur bij een barbier geweest.
Op de vraag, welke dan die barbier is geweest, bleef S. evenwel het antwoord schuldig en zei: Dat weet ik niet meer.
S. gaf zich alle moeite uiterst kalm te schijnen, doch af en toe viel groote zenuwachtigheden bij hem op te merken.

Geconfronteer.
Bij de confrontatie gistermiddag van S. met de conducteurs van den bewusten trein, hebben deze laatsten verklaard den gearresteerde niet te kunnen herkennen.
Wel moet het "zoo'n soort man" zijn.
Bij de herkenningsproef is S. de gabardine-regenjas aangetrokken, welke op zijn kamer is gevonden.

De kleeren.
Op de kamers van S. zijn dire overjassen gevonden, t.w. een getailleerde, een niet-getailleerde en een beige gabardine regenjas, welke aan het signalement beantwoordt. Ook de costuums zijn in beslag genomen; hierbij zijn o.a. een gestreept pak en een jaquette met gestreepte pantalon.
De hoed is van donker groengrijze kleur, zonder komvormige deuk, wel met neergeslagen rand.
Een revolver is niet gevonden. S, zei er wel een op zicht gehad te hebben van een wapenhandelaar, maar hem terug gestuurd te hebben. Den datum van terugzending kon hij zich nauwkeurig te herinneren.

Een verklaring.
Een dame heeft aan de Tel. verklaard, op Oudejaarsavond met den bewusten trein van Amsterdam naar den Haag vertrokken te zijn. Zij heeft eenigen tijd op het perron heen en weer geloopen, daar de trein nog niet voorgereden was. Bij het buffet op het tweede perron zag zij twee heeren, waarvan een door zijn rijzige figuur haar aandacht trok. In het portret van mr. Wijsman herkende zij den tweeden.
De lange had een rood gezicht, was clean shaven en droeg een beige regenjas. Zijn hoed had een artistiek model. Zijn pantalon was grijs-zwart en zijn schoenen rood-bruin.
De dame is door de politie gehoord.
   
   
  Zaterdag 14 Januari 1922
VERASSCHING VAN MR. WIJSMAN

Nadat de vereischte vergunning was ingekomen, is gisteren het stoffelijk overschot van mr. Wijsman in het crematorium op Westerveld verbrand.
   
   
  Woensdag 18 Januari 1922
De moord op Mr. Wijsman.

Blijkens mededeeling van den commissaris van politie, bureau Nieuwe Haven, heeft thans ook een inwoner van den Haag een belooning van f 1000 uitgeloofd voor dengene, die dien commissaris aanwijzingen kan verschaffen, welke kunnen leiden tot aanhouding en veroordeling van den moordenaar van mr. Wijsman.
   
   
  Zaterdag 21 Januari 1922
De moord op Mr. Wijsman.

De Commissaris van Politie in de 11e Afdeeling te 's-Gravenhage, Bureau Nieuwe Haven No. 6, noodigt den schrijver van dem met N.N. onderteekenden, door hem Donderdagavond 19 dezer, tusschen 9 en 10 uur per post te zijnen bureele ontvangen brief, en waarvan het adres luidde: Den HoogEdelen Gestrengen Heer Commissaris van Politie 2de Afdeeling den Haag en in een hoek van welke couvert onder den postzegel schuin stond vermeld: "Zoo mogelijk s.v.p. direct zelf in handen", dringend uit, zicht nader persoonlijk of bij name aan dien Commissaris bekend te maken, ter opheldering van eenige in dat schrijven voorkomende zinsneden.
Uiterst discrete behandeling wordt toegezegd. Onkosten zullen worden vergoed.
   
   
  Zaterdag 4 Februari 1922
DE MOORD IN DEN SNELTREIN.

Het Correspondentiebureau meldt:
In totaal is thans van verschillende zijden een bedrag van f 3000 uitgeloofd voor dengene, wiens aanwijzing leiden tot de aanhouding en veroordeeling van den moordenaar van Mr. Wijsman in een spoorwegcoupé op Oudejaarsavond.
   
   
  Woensdag 8 Februari 1922
DE MOORD OP Mr. WIJSMAN.

Wie soms denken mocht, dat de Recherche na zooveel mislukte pogingen is ingeslapen, vergist zich ten eenemale. Nog zeer kort geleden is een arrestatie gedaan, welke na heel veel moeite tot stand kwam en waarvan men groote verwachting koesterde. Intusschen kon wederom het alibi bewezen worden. Men zal het zeker in onze Politie toejuichen, na het gebeurde met den ongelukkigen S., dat ze haar arrestaties geheim houdt, tot het bewijs geleverd is.
Zelfs een verkeerde arrestatie doet het slachtoffer min of meer kwaad.
Het is opgevallen, dat het signalement van den Rotterdamschen moordenaar gelijkenis toont met het signalement van de zaak-Wijsman. Men verwacht bij de Politie alhier evenwel weinig van deze overeenkomst. Vanavond zal men daaromtrent zekerheid krijgen.
   
   
  Vrijdag 10 Februari 1922
DE MOORD TE ROTTERDAM.

Gister heeft het parket bij de Rotterdamsche rechtbank te Leiden een huiszoeking gedaan op de kamers van den gearresteerden student J. van A. aan den Nieuwen Rijn. De huiszoeking heeft geruimen tijd geduurd. Gevonden zijn, naar men aan de N.R.Ct. bericht, een groote, vlijmscherpe dolk en een kleinere dolk. Voorts zijn uit de W.C. nog verschillende revolverpatronen opgehaald. Het is gebleken, dat Van V. een groot deel van zijn correspondentie heeft verbrand, doch een ander, niet onaanzienlijk deel heeft de justitie in een vuilnisbak gevonden, waardoor zij belangrijk materiaal heeft gekregen voor het verdere onderzoek.
Men acht het zeer waarschijnlijk, dat behalve de student van A. en de gebroeders B. nog meer personen deel uitmaken van de bende. Zeker C., uit Rotterdam, kwam A. meermalen bezoeken, welke bezoeken hij in den regel per briefkaart aldus aankondigde: "Uw vriend C., uit Rotterdam, komt vandaag uit Leiden, om pianolessen te nemen." Deze zelfde C. heeft gisteravond nog aan de woning van van A. vervoegd, en toen hij van een der huisgenooten vernam, dat van A. niet thuis was, is hij haastig weggegaan.
Het lijkt, volgens den correspondent der N.R.Ct., hoe langer hoe meer aan waarschijnlijkheid te winnen, dat door dit consottium heen de draad loopt, waarlangs men den geheimzinnige moord op mr. Wijsman, wellicht zal kunnen ophelderen.
Mr. Wijsman moet n.l. in het bezit zijn geweest van voor de studenten c.s. compromitteerende bescheiden, die hem, het koste wat het wilde, afhandig gemaakt moesten worden, en dat in elk geval mr. Wijsman onschadelijk moest worden gemaakt, zoals dit ook met B. het geval is geweest.
In verband hiermee deelt dezelfde medewerker mede, dat de student van A., die 15 December j.l. voor het eerst zijn kamers aan den Nieuwen Rijn betrok, Oudejaarsavond op reis is gegaan. Hij droeg toen, volgens de verklaring van de hospita, een snor. Den tweeden Januari is hij in zeer zenuwachtigen toestand teruggekeerd. Zijn snor had hij toen laten afscheren en van dit oogenblik af liet hij zijn baard staan. Zijn nervositeit nam zienderoogen toe en hij heeft eenigen tijd ziek te bed gelegen. Toen hij Dinsdag j.l. voor het eerst bezoek kreeg van de recherche, en deze aankondigde, hem te zullen arresteeren als verdacht van moord, riep hij hoogst verschrikt uit: op mr. Wijsman?
Opmerking verdient ook, dat zoowel van A. als zijn vriend, de student B., tot einde December steeds eenvoudig gekleed gingen; de laatste weken evenwel zaten zij keurig in hun kleeding en bleken zij goed bij kas te zijn.

Commissaris Besseling is gisteren met inspecteur Hol naar Rotterdam geweest en naar Leiden. Bij de bovenbedoelde huiszoeking is, naar wij vernemen, echter absoluut niets gevonden, dat aanleiding geeft om eenig verband te zoeken tussschen den moord op Blazer en dien op mr. Wijsman. De kantoorbediende en diens voortvluchtigen broeder hebben mr. Wijsman niet gekend.
Nader vernemen wij, dat Blazer in Duitsland tot levenslange tuchthuisstraf was veroordeeld wegens spionnage.
Bij de spartacistische troebelen heeft hij zijn vrijheid teruggekregen.
   
   
  Zaterdag 11 Februari 1922
DE MOORD TE ROTTERDAM.

Naar aanleiding van de geruchten. die hier en daar zelfs een stellingen vorm aannamen, als zouden de arrestaties, welke in verband met den moord aan den Essenburgsingel te Rotterdam zijn geschied, op verband wijzen met den moord in den trein op Mr. Wijsman, deelt men aan het Corr.
Bureau van den zijde der politie mede dat de onderzoekingen tot dusver niet den minsten grond hebben opgeleverd voor de waarschijnlijkheid van die geruchten.
Uiteraard heeft de Haagsche politie na deze arrestaties in die richting nauwgezette nasporingen gedaan en gaat zij daar op het oogenblik ijverig mee voort. Maar er kan met zekerheid worden medegedeeld, dat in het stadium, waarin dat onderzoek thans verkeert, er zelfs geen schijn of schaduw van aanwijzing aanwezig is dat de aangehoudenen in zake den Rotterdamschen moord ook bij den moord op mr. Wijsman betrokken zouden zijn.

De politie te Leiden heeft, volgens de N.R.Ct., nog aangehouden de 20-jarige losse werklieden S. en B. Zij werden verdacht deel uit te maken van het gezelschap van de studenten van A. en B.
Het bleek, dat zij waren aangezocht deel te nemen, aan den beraamde aanval op een bank, in welk voorstel zij echter niet getreden zijn. Zij verklaarden dat zij toen met den door zijn bedreigd.
Na verhoor zijn ze weer op vrije voeten gelaten.

We hebben eenige inlichtingen gekregen over B. en v. A., de voortvluchtige Leidsche studenten, die betrokken zijn in den Rotterdamschen moord. Ze zijn afkomstig van iemand, die hen goed heeftgekend, althans tot een tijd geleden. Maar verschillende dingen mochten we niet in de krant zetten. We zien echter in het Rotterdamsch Nieuwsblad ook die dingen opgenomen bij het een en ander, dat wij ziet te hooren kregen. We geven dus maar het relaas van dat blad weer en laten er dan nog op volgen wat wij nog hoorden. Het R.N. schrijft dan:
Beide jonglieden J.v.A. en J.B. zijn studenten in de Oostersche talen.
  Reed vóór zij te Leiden kwamen, waren zij op de Zendingsschool te Oegstgeest vrienden. Zij hebben het examen daar gedaan en slaagden gemakkelijk, want beiden zijn heldere, schrandere koppen, doch de betrekkingen, die nu voor hen openstonden, hebben zij niet willen aanvaarden, om theologische gemoedsbezwaren.
Beiden waren bekend te Leiden al wroeters in alle groote wereldvraagstukken, vooral in sociale problemen. Ze waren van vasten wil om mee te werken in een of andere wereldhervorming, welke was hun zelf nooit duidelijk, de religieuze verwierpen zij, en voor het communisme voelden ze zich te hoog.
Zij waren kinderen uit streng religieuze omgeving, zeer arm, maar zij matigden zich meermalen het air aan van betergestelden, wat zich in strakke houding en geaffecteerd spreken toonde.
J.B. heeft jarenlang gewoond in een hut op de Veluwe om zijn zenuwen weer meester te worden.
Na hun vruchtelooze studie te Oegstgeest vatten zij het plan op een nieuwe studie te beginnen, evenwel één, waarin zij financieel geen moeite zouden hebben. Daartoe leende zich de studie voorambtenaar in de Oostersche talen en letteren en aanverwante vakken, waarvoor van Rijkswege een beurs van f 1200 per jaar wordt beschikbaar gesteld.
Bij de geneeskundige keuring daarvoor werd J.B. wegens zijn zwak zenuwgestel, afgekeurd; toch ging de voorgenomen studie door, omdat professor de Visser, die belangstelde in den talentvollen knaap, een fonds van Christelijken kant voor hem wist te verkrijgen.
Dit geschiedde in November 1920.
Eenmaal dus student te Leiden hebben zij hard aangepakt, maar de studie in de Oostersche letteren is zwaar en tijdroovend en eigenlijk niet geschikt voor nerveuze jongens als deze twee.
In Februari 1921 moest J.v.A. al een paar maanden met zenuwverlof, die hij doorbracht te Ermelo.
J.v.A. is een rijzige, gezonde jongen van innemend fijne trekken, met zwarte oogen en regelmatige fijne trekken, lyrisch en druk in doen en spreken. Hij lacht graag en veel. In België werd hij geboren, zijn ouders wonen nog in Kortrijk. Ze zijn Hollanders.
J.B. heeft dat eigenaardige blanke van de meeste roodharige menschen, maar hij stoot af door zijn verbeten stugheid; om zijn vasten mond ligt aldoor een gemelijke trek.
Beiden zijn met hun kleine studiebeurzen, heel arm. Telkens verhuisden zij uit geldgebrek.
Aldoor waren zij geprikkeld en gauw tot ruzie gestemd. J.B. verhuisde bijvoorbeeld eenmaal uit de Heerensteeg, omdat hem op zijn kamer daar rusten des middags onmogelijk was.
Zij leden beiden aan slapeloosheid en benijden iedereen energie en levensmoed. Van alle dingen zagen zij slechts den somberen en zwarte kant en meermalen, over zichzelf spreken, gaven zij deze moedelooze karakteristiek: "Wij zijn zulke wanhopige dégénéré's."
Er staat, wie naar deze gegevens zich de psychologische gesteldheid der beide jongens indenkt, hier wel een droef beeld van geestelijke abnormaliteit tegen den zwartem achtergrond van armoe en onzekerheid.




Beiden lazen met complete overgave bij voorkeur Dostojefski en Gabriele d'Annunzio.
Herinnert men zich Dostojefski's Schuld en Boete, dan weet men de figuur daarin van Raskonikof, den student die een pandjeshoudster met zijn bijl doodsloeg, het type van deze beide jongenlieden.
Uit hun evenwicht, somber bespiegelend, vorschend naar doezelige waarheden in een leven dat men vreemd was, geprikkeld, weerstandloos en ten slotte tot allerlei schrikkelijks in staat, om voor hun woeste fantasieën een wreede voldoening te vinden. Onduldbaar voor een beschaafde maatschappij.
En daarnaast weer tot uitersyen van te hoog opgevoerde humaniteit in staat. Zoo heeft J.B., die zich in den vacantietijd opgaf aan de Leidsche Arbeidsbeurs, om door haar bemiddeling desnoods, als matroos geld te verdienen, opdat hij zijn nooddruft althans een weinig kom bestrijden, zich bemoeid met de opheffing tot een fatsoenlijk leven van een meisje uit de Schiestraat en daaraan voor zijn doen betrekkelijk veel geld uitgegeven.
Tot zoover het R.N.
 


Onze zegsman had van B. een andere indruk. Hij vond hem zenuwachtig, een tobber. Onze zegsman en andere studenten, uit den kring van den Ned. Chr. Stud. Bond, hebben meermalen hun best gedaan om hem kalmer te stemmen en hem in rustiger banen te leiden. B. had indertijd lid van het Studentencorps willen worden, maar onze zegsman had er hem van afgebracht. Niet alleen zou het te duur voor hem zijn, maar hij met zijn zenuwachtigen aard zou er niets dan verdriet van ondervinden. Met nog een derde student volgden B. en v. A. een college in het Arabisch bij prof. Snouck Hurgronje. Onze zegsman was er zeer van onder den indruk, dat zijn beschermeling van weleer tot zulke vreeselijke dingen was gekomen.
   
   
  Vrijdag 17 Februari 1922
TWEEDE KAMER.

Motie Kleerekoper.
De heer Kleerekoper (S.D.) betoogt, dat het alleen gaat over het opheffen der beletselen voor de benoeming van een vrouw die geschikt is om tot rechter te worden aangesteld.
Vervolgens behandelt hij de kwestie van de publiciteit bij rechtzaken en bij opsporing van misdadigers. Het zal wel nooit gelukken een altijd goed-werkende regeling te treffen. Hij wijst op het geval Wijsman, waarin tijdelijk een verkeerde van den moord is verdacht. Die onschuldige is de speelbal van de kranten geweest. Wanneer de pers niet voorzichtig optreedt, handelt zij in het voordeel van den verdachte die weet hoe hij moet trachten te ontkennen. Het verheugt hem dat de Minister een regeling wil trachten te treffen. 't Zal echter moeilijk zijn en aan beide zijden zal een offer moeten worden gebracht. Men moet weten wat verzwegen moet worden; spr.
wijst er op dat de naam van de verpleegster, die de eenige getuige is in de zaak Wijsman niet gepubliceerd had moeten worden. De hoodfcommissaris van politie te 's Gravenhage heeft het goede systeem: hij vertelt de journalisten alles, maar overlegt dan met hen, wat men wel en wat men niet zal publicereeren. Spr. hoopt dat het den Minister gelukken zal met den Nederl. Journalistenkring tot overleg te komen. Bij faire journalisten zal het gemakkelijk zijn te slagen en hij heeft vertrouwen in de organisatie van de journalisten dat het haar zal gelukken een goede regeling algemeen door te voeren.
De autoriteiten hebben zich ook te herzien.
In het geval Wijsman hebben deze met elkaar geconcurreerd, en dat acht spr. onbehoorlijk en niet in het belang der zaak.
De heer Snoek Henkemans (C.H.) vraagt de Minister los van deze motie de mogelijkheid te openen dat de vrouw kinderrechter wordt.
De heer Smeenk (A.R.) dringt aan op krachtige bestrijding der prostitutie vooral door hen te straffen die op den openbaren weg aanzetten tot het plegen daarvan.
De heer Van Veen (C.H.) vraagt den Minister een uitweg te zoeken uit de moeilijkheid waarin men is geraakt, bij den stemplicht was het niet mogelijk alle overtreders te straffen. Hij hoopt dat de Minister vóór de verkiezing een regeling zal treffen.
De heer Beumer (A.R.) kam moeilijk vóór de motie-Kleerekoper stemmen. Hij betreurt het dat de advies van den Hoogen Raad in zake de beperking van het aantal leden van dien Raad niet is gepubliceerd. Van den heer Oud hoorde hij dat die afgevaardigde zijn motie intrekt.
De heer Van Schaik (R.K.) vraagt hoe ver de Minister reeds gevorderd is et de reorganisatie van het aantal kantongerechten. Vervolgens dringt hij aan op vermindering van het aantal krijgsraden en op reorganisatie van ons proces-recht.
De motie van den heer Kleerekoper behandeld zegt spr., dat zijn standpunt in zake de benoembaarheid van de vrouw bekend is. Spr. wenscht geen beletselen door die benoembaarheid.
De heer Oud (V.D.) deelt mede dat hij zijn motie in zake beperking van het aantal raadsheeren in den Hoogen Raad, intrekt. Het advies van den Hoogen Raad heeft hem van de onmogelijkheid daarvan overtuigd.
Vervolgens bespreekt hij de behandeling van de militaire gevangenen, die zeer veel te wensen overlaat. Hij betreurt het dat het systeem-Spijkerboor te verlaten.
De heer Van Sasse Van IJsselt (R.K.) vraagt hoe het staat met de invoering van het Wetboek van Strafvordering en hoe het staat met de herziening van het zeerecht. Voorts dringt hij aan tot herziening van de wet op de N.V., hetgeen hij noodig acht speciaal in verband met de heerschende malaise.
Inzake de strafvervolging in de zaak Wijsman is de fout begaan, dat verschillende officieren van justitie zich met het geval hebben bemoeid, terwijl art. 24 duidelijk aangeeft wie hier verplicht was tot handelen.
De heer J. Ter Laan (S.D.) vraagt inlichtingen over de uitvoering van het rapport van het rapport van de Centrale Comissie voor Georganiseerd overleg. Hij steunt voorts den heer Van Rappard inzake de grenspolitie.
De heer Schokking (C.H.) bestrijdt de motie-Kleerekoper. Hij acht het niet gewenscht, dat de vrouw wordt geroepen tot het rechterlijk ambt.
De heer Teenstra (V.D.) bepleit herziening van het Beklemrecht.
De heer Wijnkoop (C.Fr.) bestrijdt den heer Kolkhek.
Minister Heemskerk begint met de interpellatie-Van Rappard. Hij keurt natuurlijk ergerlijk optreden van de grenspolitie ook af. Spr. heeft reeds beperking van de politietroepen voorgesteld. Deze troepen hebben voor, dat zij meer mobiel zijn. De grensbewaking kan niet geheel vervallen, maar spr. is bereid ze nog meer te verminderen. In Gelderland en in het Noorden kan wellicht de verboden strook worden opgeheven. Spr. overweegt in het algemeen verdere inkrimping. In verband daarmede is het gansche politievraagstuk in studie genomen.
De interpellatie-Van Ravensteyn behandelend zegt spr., dat hij graag gewetensbezwaren eerbiedigt. Binnen enkele dagen komt het desbetreffende ontwerp. In hoofdzaak stemt het overeen met dat van den vorige Minister. Er zal burgerlijke dienst worden gevraagd buiten het militaire.
De zaak-Groenendaal beoordeelt spr. niet. De krijgsraad heeft deze zaak uitvoerig behandeld.
Privileges mag men niet verlangen.
Spr. breekt zijn rede af. De vergadering wordt verdaagd tot morgen één uur.
   
   
  Maandag 20 Februari 1922
DE MOORD TE ROTTERDAM.

De student J. Brouwer bekend zijn medeplichtigheid.
Zondagavond zijn de heeren mr. Boas, officier van justitie en N. Klaassen, inspecteur van politie te Rotterdam, uit Keulen teruggekeerd, waarheen zij waren gegaan voor een verhoor van den daar aangehouden Liedschen student Joh. Brouwer.
Woensdagavond waren de heeren te Keulen gekomen en denzelfden avond stelden zij zich in verbinding met de politie-autoriteiten en Donderdagmorgen kon het onderzoek beginnen.
De verdachte is, zegt de Crt., dien dag niet minder den drie maal gehoord. Hij ontkende, iets met den moord uitstaande te hebben. "Waarom ben ik gearresteerd?" vroeg hij onmiddelijk, "ik heb geen flauw vermoeden van, waarom de politie mij zoekt". Hij ontkende den koopman Blaazer te kennen en zeide den dag van den moord te Leiden te hebben doorgebracht.
Men bracht aanvankelijk niet al het bewijsmateriaal naar voren, doch Brouwer noemde o.a. de bekentenis van zijn broer een politie-foefje, om hem de betekentenis af te dwingen van een feit, waar hij niemendal van afwist. Op den daarop volgende Vrijdag kwam de heer Klaassen echter met zulk een overstelpend bewijsmateriaal, dat Brouwer geen raad meer wist en hij ten slotte onder tranen een volledige bekentenis aflegde. Hij bekende, dat hij, ten einde zijn broer Cor, voor verdere chantage van Blaazer te behoeden, met dezen het plan smeedde. Blaazer uit den weg te ruimen. Zijn broer Cor vreesde steeds dat Blaazer de politie zou inlichten over den door hem gepleegden diefstal van f 1550 ten nadeele van zijn vroegeren patroon.
't Was geen leven voor Cor, en Blaazer was daar de schuld van. Daarom moest Blaazer verdwijnen.
Hij erkent, dat hij men toen van huis heeft gelokt onder het voorwendsel, dat hij hem geld zou geven voor de overdracht van een bioscoop. Aan den Esschenburgsingel gaf hij zijn broer Cor een teeken, die daarop het eerste, doodelijke schot loste, dat Blaazer aan het voorhoofd raakte. Hij zelf loste het tweede schot dat miste en vervolgens vluchtte hij. Denzelfden avond begaf hij zich naar Leiden, vanwaar hij naar Keulen vertrok. Ook gaf hij toe, te hebben medegewerkt aan het plan tot den aanval op een Bank te Rotterdam. Hij was daartoe gekomen door zijn voordurend geldgebrek. Hij ontkende echter pertinent iets af te weten van of uitstaande te hebben met den
moord op mr. Wijsman.
Deze ontkentenis bleef hij tot het laatst toe volhouden.
De Nederlandsche Regeering zal nu langs diplomatieken weg uitlevering van Johan Brouwer vragen en de Rechtbank te Keulen zal dit verzoek beslissen.
Men verwacht dat er nog twee maanden mee gemoeid zijn voor Brouwer hier is.
   
   
  Zaterdag 11 Maart 1922
DE MOORD OP Mr. WIJSMAN.

De commissaris van politie der 11e afdeeling te 's-Gravenhage, verzoekt Madame X, die hem onder dagteekening van 2 Maart uit Amsterdam een brief zond, geadresseerd: "Chef Police, Section 11, La Haye-Haag", zich bij hem te willen melden aan het bureau Nieuwe Haven; of anders nadere inlichtingen te verschaffen. Geheimhouding zal zooveel mogelijk in acht worden genomen.
Reiskosten zullen vergoed worden.
   
   
  Donderdag 16 Maart 1922
INGEZONDEN STUKKEN.

VOORARREST.
Hooggeachte Redactie.
Eenige eeuwen geleden - toen de tijden nog zeer ruw waren - werd de pijnbank gebruikt om iemands geheugen wat op te frisschen, wanneer de rechter dat noodig achtte. Gelukkig is de pijnbank afgeschaft, want we leven in een modernen tijd. Die noemt een pijnbank vreeselijk, maar gedoogt wel een moderne pijnbank...... voorloopige hechtenis. Voorloopige hechtenis kan ongeveer iedereen opgelegd worden. Daarvoor behoeft men maar even 'verdacht' te worden. 't Is kort geleden een Rotterdamsche advocaat - te goeder naam en faam bekend staande - overkomen, dat hij door een paar recherscheurs verzocht werd "even mee te gaan" nar 't bureau. Gelukkig kon hij zich legitimeeren. Anders was de advocaat in 't een of ander hok op een politiebureau
opgesloten, waar men dikwijls veel gezelschap heeft.
't Geval Wijsman ligt ieder nog versch in 't geheugen. Daar sloeg de politie een goeden blunder maar de "verdachte" is de ergste dupe.
Ieder Nederlandsch burger loopt dus de kans als verdacht opgepikt te worden. Dat kan doen een piepjong inspecteur van politie, die iemand 24 uur op zijn bureau houdt; in ernstiger gevallen houdt een Officier van Justitie iemand maanden lang.
Op 5 November 1921 werd in Katwijk iemand gearresteerd verdacht van het doen wegbrengen van schepen. Die "verdachte" is gehoord door den rechter-commissaris te Haarlem en te 's-Gravenhage, die beiden geen schuld vinden. Volgens bedoelden "verdachte" is hem dit door een dien rechter-commissarissen meegedeeld en zou hij direct op vrije voeten gesteld kunnen worden, wanneer de Officier van Justitie te 's-Gravenhage toestemming gaf. Die vindt het echter niet noodzakelijk en wil, volgens mededeeling van derden, nog een matroos hooren, die in dienst van den verdachte geweest is. Die matroos is waarschijnlijk op de groote vaart en wanneer hij terugkomt weet niemand.
Inmiddels is de zaak, aan het hoofd waarvan de verdachte stond, gefailleerd en 's mans vrouw en kind moeten door familie geholpen worden. In welke toestand de familie verkeert, laat zich licht begrijpen: die is diep treurig. De burgemeester en andere autoriteiten van Katwijk, allen overtuigd van de onschuld van den gearresteerde, hebben zich tot den Officier van Justitie gewend met het verzoek hem vrij te laten, doch alles te vergeefs. De verdachte blijft in voorloopig arrest.
Straks - misschien binnen enkele maanden - komt hij voor de Rechtbank en wordt wegens gebrek aan bewijs op vrije voeten gesteld, nadat de Officier misschien eerst een paar jaar geëischt zal hebben. Dan komt de "verdachte" in zijn woonplaats terug, doodarm, moreel en financieel geruïneerd door den Staat, zonder dat hij eenige schade kan reclameeren.
Dit geschiedt in ons "vrije Nederland". Het komt mij voor, dat nooit een wetgever bedoeld kan hebben een zoodanig gebruik van voorloopig arrest te laten maken, en 't wel erg, als één mensch de macht heeft iemand zoolang van zijn vrijheid te berooven met al de gevolgen van dien, wanneer geen schuld bewezen is.
In hoop, dat dit schrijven onder de oogen van menschen kome, die in staat zijn aan dergelijke schreeuwende onrechtvaardigheid een eind te maken.

U dankend voor de verleende plaatsruimte,
Uw Dw. Dn.
D. Rotterdam, 14 Maart.
   
   
  Dinsdag 4 April 1922
ZONDERLINGE ZELFBESCHULDIGING.

Zondag is uit het Galgeven onder de gemeente Berkel, naar de Tel. meldt, het lijk opgehaald van een ongeveer 30-jarigen Duitscher, woonachtig te Tilburg. In kleedinstukken, die op den kant lagen, zou naar verluidt een notitieboekje zijn gevonden, waarin geschreven was: Ik ben de moordenaar van mr. Wijsman. Men neemt dit echter niet ernstig op, daar de Duitscher niet goed bij het hoofd was.
Eenige ander Duitschers hadden de Tilburgsche politie reeds eerder voor hem gewaarschuwd.
   
   
  Maandag 3 Juli 1922
Deel uit:
OPENLUCHTBIJEENKOMST VAN DEN VRIJHEIDSBOND.

RUIM ELFDUIZEND BEZOEKERS.
EEN SCHITTEREND GESLAAGDE PARADESCHOUW
MET GOED VERTROUWEN GAAT DE VRIJHEIDBOND TEN STRIJDE

In den op het oogenblik paradijsachtigen tuin van het K.Z.B.G. heeft de Vrijheidsbond gisteren wapenschouwing gehouden onder het oog van generaals, kolonels en kapiteins. De tuin was in een waar verkiezingskamp veranderd.

Diverse sprekers hebben de aanwezigen toegesproken.
Krant bericht over spreker: Majoor Schuurman.

Majoor Schuurman behandelt het vraagstuk der landsverdediging in de verschillende partijen. Spr. herinnert aan 1914 en het nut, dat ons leger aan de grenzen heeft gedaan.
Ontwapening is alleen mogelijk, als deze plaats kan hebben over de heele wereld. De vrijheidbond wil meehelpen om het begrip van wereldvree door recht overal ingang te doen vinden. Zoolang het nog niet zoo ver is, is ontwapening onverantwoordelijk.
Als in 1914 ons leger er niet geweest was, zou men zeker over ons land getrokken zijn. Het leger mag niet worden opgedoekt, omdat het niet veel kan. Even goed kan men zeggen: Schaf de recherche af, omdat zij den moord op Wijsman niet ontdekte.
   
   
  Vrijdag 17 November 1922
DE MOORD OP Mr. WIJSMAN.

Het gerucht als zou bij de justitie zijn aangedrongen op staking van de nasporingen in de zaak, waarin mr. Wijsman het slachtoffer geworden is, was, aldus lezen wij in de Memorie van Antwoord in zake de de Justitiebegrooting, den minister niet bekend.
In verband met de in het voorloopig verslag der Tweede kamer gestelde vraag zijn evenwel inlichtingen ingewonnen, waarbij is gebleken, dat nimmer, voor zoover bekend, in de ressorten van de procureurs-generaal bij de Gerechtshoven te 's-Gravenhage en te Amsterdam bij eenige justitieele autoriteit op een staking der bedoelde nasporingen werd aangedrongen.
Het behoeft intusschen nauwelijks betoog, dat ook al ware zulks het geval geweest, deze strafzaak veel te ernstig is, dan dat aan zulk een aandrang zou zijn gehoor gegeven.
   
   
  Zaterdag 30 December 1922
Het Afgelopen Jaar.
OUDEJAARSAVOND-GEDROOM.

(Verkort deel van jaaroverzicht)

...en de bloedige hand.
In de eerste plaats denken we natuurlijk aan den nog altijd niet tot klaarheid gekomen moord, op Oudejaarsavond 1921 gepleegd op den jongen advocaat mr. Wijsman. Nog steeds is men zoekende naar den dader; zal die ooit, nu reeds een jaar is verloopen sinds het misdrijf is gepleegd, worden ontdekt.
Het lijkt ons haast ondenkbaar. In dat opzicht is de justitie gelukkiger geweest met enkele andere opzienbarende gruweldaden. We denken aan den in kolen bloede door twee broeders op den Essenburger Singel te Rotterdam gepleegden moord op den makelaar Blazer, aan de belladonna-vergiftiging, waarvan de hoofddaderes juist dezer dagen tot een zware straf is veroordeeld, aan den jongen man te Utrecht, die in kolen bloede zijn meisje heeft vermoord, ja, als we het Vaderland van 1922 opsloegen zouden we, helaas, nog menige gruweldaad terugvinden,
welke zou kunnen bewijzen, dat, al moge de statistiek ook uitwijzen, dat de criminaliteit zich in dalende richting beweegt, de crimineele instincten nog niet gedoofd zijn bij ons volk. Dat hebben ook bewezen de wandaden der jongelieden uit het Statenkwartier hier ter stede, die met een onbeschaamdheid, welke de grenzen der baldadigheid verre overschreed, zich aan andermans goed vergrepen, en de veiligheid op den spoorweg zelfs in gevaar brachten. Laten we hopen, dat de drie nieuwe rechterlijke instellingen, die 1922 ons heeft gebracht, deugdelijke middelen zullen blijken in den strijd tegen de criminaliteit. Zoowel versnelde procedure voor den
kantonrechter, als het optreden van den politierechter en dat van den kantonrechter zullen, wij twijfelen er niet aan, krachtige middelen blijken om den geest van misdadigheid, die nog al te veel onder ons rondspookt, aan banden te leggen. En wanneer het dan ook nog eens mocht komen tot een herziening van ons strafstelsel, waarin aan de cel een veel te groote plaats is ingeruimd, dan hebben we goede hoop, dat ons land, wat betreft de afdoende bestrijding der criminaliteit, in de eerste rij onder de beschaafde naties ene plaats zal mogen innemen.
   
   
  Zondag 25 Februari 1923
DE MOORD OP MR. WIJSMAN.

De Prov. Noordbr. en 's Hertogenb. Ct. schrijft:
Men zal zich den moord in den trein naar Den Haag herinneren, gepleegd op Oudejaarsavond 1921 op mr. Wijsman uit Amsterdam. In deze tot nog toe onopgehelderd gebleven zaak heeft, naar we vernemen, de recherche de beschikking gekregen over verschillende nieuwe aanwijzingen, welke het zeer waarschijnlijk maken, dat licht wordt gebracht omtrent den dader van den moord, die vermoedelijk in het buitenland vertoefd.
   
   
  Woensdag 11 April 1923
DE MOORD OP MR. WIJSMAN.

Men zal zich herinneren, dat onlangs de Bossche Crt. vertelde van een nieuw spoor in de zaak Wijsman. Een meisje verklaarde van haar verloofde, den naam van den dader gehoord te hebben. We hebben dadelijk meegedeeld, dat de politie zeer weinig waarde aan het verhaal hechtte, maar niettemin het zoogenaamd nieuwe spoor nauwkeurig onderzocht.
Zooals te verwachten was heeft het onderzoek niets opgeleverd dan sterken twijfel aan de geestvermogens van de aanbrengster van het nieuwe spoor.
   
   
  Vrijdag 2 November 1923
RECHTSWEZEN

52 uren kromsluiting in een dwangbuis.
De broekemaker W.S.V. stond te Rotterdam terecht, omdat hij ten nadeele van zijn vader een geldkistje had ontvreemd. Hij ontkende en wegens onvoldoende getuigenverhoor was de eisch vrijspraak.
Dezelfde beklaagde stond vervolgens terecht wegens vernieling. 18 Aug. had hij in de cel in het huis van bewaring, waarin hij als verdacht van diefstal was opgesloten, zijn slaapgerei en een deel van zijn kleeren in brand gestoken. Dit bekende hij en hij zei het te hebben gedaan uit woedde, omdat hij onschuldig 2 en een half maand in voorarrest had gezeten. Zijn bedoeling was geweest zich van het leven te berooven. Hij heeft ook de ruiten der celdeur verbrijzeld.
Volgens de gevangenbewaarders was V. disciplinair gestraft met 52 uren kromsluiting in een dwangbuis.
Eisch 6 maanden gevangenisstraf.
De verdediging zei in zijn pleidooi een brief te hebben ontvangen van een bekend psychiater, die op grond van V.'s sexueele afwijkingen, die soms leidden tot absolute abstractie tot de conclusie kwam, dat deze niet volkomen toerekenbaar was.
Uitspraak vrijspraak resp. 3 maanden gevangenisstraf met aftrek van preventief.
Naar wij vernemen, moet V. destijds ook zijn verdacht van den moord op mr. Wijsman.
   
   
  Woensdag 21 Januari 1925
DE MOORD OP DEN MAKELAAR BUSCH


De anonieme brief, door den Commissaris de Amsterdamsche Centrale Recherche voor eenigen tijd ontvangen en waarin mededeelingen werden gedaan over den moord op den makelaar Busch, bevatte ook een zinsnede, waarin gezegd werd, dat de thans gearresteerde v. M. meer zou weten van den enkele jaren geleden gepleegden moord op mr. Wijsman en den verleden zomer gepleegden moord in de Riemerstraat alhier.
De Amsterdamsche recherche heeft zich toen in verbinding gesteld met de Haagsche politie, die deze aanwijzing grondig onderzocht heeft.
Uit dit onderzoek is gebleven, dat wat het misdrijf in de de Riemerstraat betreft, elk verband absoluut is uitgesloten.
De politie meent nog steeds, dat degene dien zij van deze misdaad verdenkt, zich ter zake van inbraak en diefstal reeds in verzekerde bewaring bevindt. Tegen den hier bedoelden persoon zijn verschillende bezwarende dingen naar voren gebracht.
Ten opzichte van den moord op mr. Wijsman is uit het onderziek tot heden toe niet gebleken, dat er eenig verband tusschen beide misdrijven bestaat.
Het onderzoek der Haagsche politie wordt ten zeerste bemoeilijkt door het feit, dat de schrijver van den anoniemen brief zich niet komt aanmelden.
Men zou hem dan kunnen vragen op welke gronden hij den moord op mr. Wijsman er bij betrokken had en zijn getuigenis zou misschien van groot gewicht kunnen zijn.
De instructie zal echter nog meer feiten aan het licht moeten brengen.
Zooals de zaken nu staan, zijn - naar wij vernemen - verrassingen niet uitgesloten, daar van M., nu hij eenmaal den moord op Busch bekend heeft, misschien wel meer zal loslaten.
De Haagsche politie houdt dan ook geregeld voeling met de Amsterdamsche recherche.
   
   
  Vrijdag 25 September 1925
DE MOORD OP MR. J. WIJSMAN

Een verhaal van een arrestant.

Woensdagavond werd door de politie over de Nederlandsche grens gezet een Hollander, die gedurende eenigen tijd gediend had bij het Vreemdelingenlegioen, dat onder Fransch commando in Marokko vocht.
Toen de man aan de marechaussee overgegeven was en deze zijn papieren onderzocht, bleek dat hij nog een gevangenisstraf tegoed had wegens verduistering in 1921 te Haarlem gepleegd. Men besloot toen den man naar Haarlem over te brengen.
Onderweg verzocht hij aan den hem begeleidenden marechaussee hem even in den Haag te brengen bij de politie-autoriteit, die de geruchtmakende zaak behandeld heeft van den moord op den Amsterdamschen advocaat, mr. J. Wijsman, gepleegd op den Ouderjaarsavond een paar jaar geleden in den trein tusschen Amsterdam en 's-Gravenhage.Het Vreemdelingenlegioen.
De marechaussee gaf aan dezen wensch gehoor en geleidde zijn arrestant voor den commissaris van politie, die de zaak inderdaad behandeld heeft.
Daar verklaarde de man, dat eenigen tijd geleden een Nederlander dienst had genomen bij het Vreemdelingenregiment te Marokko, die daar bekend stond onder den naam Kr. Deze Kr. had de aandacht getrokken van zijn landgenoot door de eigenaardige wijze, waarop hij zich over den persoon van mr. Wijsman en over de duistere moordgeschiedenis uitliet.
Ook bleek dat Kr. in Amsterdam en den Haag goed bekend was.
Er was echter geen gelegenheid geweest met hem nader over de zaak te spreken, maar het kwam den Hollander voor, dat Kr. meer van de zaak kon mededeelen, dan hij deed. De eigenaardige houding, die Kr. tegenover zijn landgenoot aannam, versterkte deze in zijn vermoedens en nu hij in Holland was, wilde hij niet nalaten de politie van het hierboven vermeldde in kennis te stellen.
Hoewel de politie aan het vage verhaal weinig houvast heeft, acht zij de aanwijzingen toch belangrijk genoeg om een nauwgezet onderzoek in te stellen.
Men heeft den man een foto getoond van den persoon, die indertijd als verdachte is aangehouden maar hij ontkende pertinent, dat dit de persoon was, dien hij in Marokko ontmoet had.
Hij beschreef dezen als een langen man van middelbaren leeftijd en kon een vaag en onvolledig signalement opgeven, waarvan sommige punten eenige overeenkomst vertoonen met de destijds door de politie ontvangen inlichtingen.
Men onderzoekt thans of een persoon onder den opgegeven naam bij den Burgerlijke Stand te 's-Gravenhage of Utrecht ingeschreven staat.
Het napluizen van deze inlichtingen wordt echter zeer bemoeilijkt door het feit, dat vele soldaten uit het Afrikaansche Vreemdelingenlegioen onder een anderen naam dienst nemen.
De politie heeft echter een spoor - of het veel waarde zal zijn, moet de toekomst leeren.
   
   
  Zaterdag 26 September 1925
GEEN SPOOR INZAKE HET GEVAL MR. WIJSMAN

Naar aanleiding van het bericht omtrent mededeelingen van den uit België verwijderden Nederlander in betrekking tot den moord op mr. Wijsman kan worden medegedeeld, dat ook die thans verstrekte vage inlichtingen gevoegd moeten worden bij de vele tot dusver door de betrokken autoriteiten ontvangen gegevens, waarvan bij nader onderzoek de onjuistheid is komen vast te staan en die niet tot eenig resultaat in de goede richting leidden, zoodat ook aan dit verhaal door de politie absoluut geen waarde wordt gehecht.
   
   
  Dinsdag 6 Oktober 1925
DE MOORD OP Mr. WIJSMAN.

Het onderzoek wordt voortgezet.

Dezer dagen hebben wij medegedeeld, dat in het huis van bewaring te Haarlem een man was opgenomen, die beschuldigd was van oplichting van een motorfiets in 1921. Bij zijn aanhouding verklaarde deze man, in het Vreemdelingenlegioen te zijn geweest in Afrika en daar te hebben kennis gemaakt met een andere Nederlander, die uitlatingen gedaan had, waaruit zou moeten blijken dat hij meer wist van den moord op mr. Wijsman, die Oudejaarsavond 1921 in den trein tusschen Haarlem en den Haag plaats vond. Men deelde reeds dadelijk mede dat de mededeelingen van den aangehoudene te Haarlem niet geloofwaardig waren. Reeds is kort na de aanhouding verklaard, dat door het onderzoek was komen vast te staan, dat de man heeft gefantaseerd.
Dit is, vernamen wij thans uit Haarlem, te sterk uitgedrukt. De Haagsche recherche zet het onderzoek voort. De man is opnieuw gehoord. Men hecht echter weinig waarde aan zijn mededeelingen en men heeft nog geen nieuw spoor. Nog is echter niet met zekerheid te zeggen of hij onwaarheid heeft gesproken. De aangehoudene houdt vol dat zijn verklaringen juist zijn. Het zal nog wel eenigen tijd duren voor met zekerheid iets is te constateeren.
   
   
  Vrijdag 6 November 1925
DE MOORD AAN DEN OVERTOOM.

Mr. Levy vervolgt zijn pleidooi.
Verandering in den stand der feiten.
Een anonyme beschuldiging van medeplichtigheid.

De rechtbank te Amsterdam is heden weer voortgegaan met de behandeling van de zaak tegen Marcelis Muylwijk in verband met den in 1915 op den Overtoom gepleegden moord op den koopman Busch.
Mr. Alfred Levy zegt, alvorens zijn pleidooi te hervatten, dat sedert de vorige terechtzitting in den stand van de feiten eenige verandering is gekomen. De portée van die verandering is op dit oogenblijk nog niet te overzien.
Hij deelt in dit verband mede, dat hij wederom een anoniemen brief heeft ontvangen van den volgenden inhoud: "Utrecht. Bij de zaak-Busch zijn nog nauw betrokken de heeren P. Oosterhuis en Leen van den Herwel alhier. Die hebben mede den buit gedeeld en Busch helpen kisten en van boven naar beneden brengen. De genoemde heeren waren steeds in American Bar bij Busch."
Pleiter heeft dezen brief laten lezen aan beklaagde, die het zaakje echter weer even kalm als te voren heeft opgenomen, zeggende: "Hebt U weer wat? Zoo heb ik er al zooveel gezien. Het is onzin."
Vervolgens heeft pleiter door de hulp van den officier van Justitie gelegenheid gekregen, om, op zijn verzoek in de door Busch nagelaten papieren een onderzoek in te stellen.
Met de hulp van inspecteur Slobbe heeft dit onderzoek plaats gehad en het resultaat van eenige uren arbeid is geweest, dat slechts een klein deel van de kisten is doorzocht.
Een pakje materiaal heeft pleiter verzameld, waarvan hij een gedeelte aan den Officier en een ander deel voor zichzelf afgezonderd heeft. Onder het gevondene bevindt zich een kasstaat, welk loopt van 18 to 28 Augustus 1915 en daaruit blijkt, dat Busch op het eene oogenblik rijk en het andere arm was.
Het verdient aanbeveling, dat de rechtbank alsnog in dit gevonden materiaal nadere onderzoekingen instelt. Indien zij daartoe bereid is, wil pleiter gaarne zijn pleidooi onderbreken.
President Eekhout: "De rechtbank zal over alle mededeelingen, welke u in uw pleidooi hebt gedaan, in raadkamer beraadslagen. Ik noodig u intusschen uit met uw pleidooi voort te gaan."
Mr. Levy vervolgt zijn pleidooi en betwist, dat er aan den kant van beklaagde nog iets geheimzinnigs is gebleven, zooals de officier op grond van veronderstellingen en psychilogische beschouwingen heeft betoogd.

Wie is de anonyme briefschrijver?
Aan de zijde van de beschuldiging wemelt het nog wel van geheimzinnigheden. Niemand weet aan wie we het te danken hebben, dat deze zaak in de openbare terechtzitting behandeld wordt. Niemand weet wie de anonieme briefschrijver is. Toch is het mogelijk, dat deze anonieme briefschrijver medeplichtig is aan de verdwijning van Busch.
't Is dus van het allergrootste belang, ten einde al het geheimzinnige uit de zaak te kunnen doen verdwijnen, dat bekend worden, wie de anonieme briefschrijver is.
Een paar dagen geleden heeft pleiter zich gewend tot den officier van justitie met het voorstel, om een afdruk van het handschrift uit den bewusten brief in de pers te doen plaatsen. Pleiter is bereid een prijs uit te loven voor dengene, die aan een voldoende aanduiding aan den briefschrijver kan geven. Dit plan draagt ook beklaagdes goedkeuring weg. Dit verversterkt pl. in de meening, dat beklaagde de waarheid spreekt. Mocht het door hem gewenschte onderzoek anders uitloopen, dan pl. verwacht, dan zal bekl. dit aan zich zelf te wijten hebben.
Pleiter laat uitkomen, dat er nog een typische geheimzinnigheid is, welke uit den inhoud van den anoniemen brief is op te maken. In dezen brief, gericht tot den makelaar Schopman, wordt medegedeeld, dat het lijk van Busch hoogwaarschijnlijk begraven ligt in de garage van den Overtoom bij het putje tegen den binnenmuur aan, en dat de metselaar De Kort in tegenwoordigheid van Muylwijk dit putje heeft dichtgemetseld. Verder wordt Muylwijk in den brief beschuldigd niet alleen Busch, maar ook Wijsman en den heer van der Stijl uit Den Haag vermoord te hebben.
De rol, die De Kort gespeeld heeft, is dus nog niet duidelijk. Indien onomstootelijk blijkt vast te staan, dat De Kort zijn kennis van het geheim gebruikt heeft om pressie op Muylwijk uit te oefenen, om te krijgen wat hem wel en niet toekwam, dan dient de rechtbank, als zij aanstonds een straf heeft te bepalen voor dezen beklaagde, rekening te houden met de foltering, welke hij van De Kort gedurende tien jaren heeft ondergaan.
Pleiteer hoopt, dat dit punt in elk geval, nog tot klaarheid worde gebracht.

Als een Shylock....
Hij behandelt daarop de psychologisch wonderlijke gedragingen van beklaagde. Daarbij komt de vraag in aanmerking, welke niet alleen door den officier, maar ook door het publiek is gesteld: "Hoe heeft Muylwijk het aangedurfd en het met zijn moreele gevoelens overeengebracht om het geld van het lijk weg te nemen?" Het optreden van beklaagde tegen Busch is echter te verklaren uit de verhouding tussen beiden. De grootste moeite heeft Muylwijk gehad, om de zware verplichtingen, ontstaan doordat Busch hem een accept heeft afgeperst, na te komen. Als een Shylock heeft Busch steeds zijn geld van Muylwijk geëischt. De vrouw van Muylwijk heeft trouwens zelf verklaard, dat Busch soms den laatsten cent van haar huishoudgeld heeft weggehaald. Begrijpelijk is het, dat Muylwijk met de woede en de haat in zijn hart, steeds gepoogd heeft met Busch, dien hij zakelijk toch noodig had, zoete broodjes te bakken.
Welk rol Busch nog speelde, is ook gebleken uit de verklaringen welke in de zitting met gesloten deuren zijn afgelegd. Uit die verklaringen is gebleken, dat een ten huize van Muylwijk plaats gehad hebbende onschuldig geval met een 30-jarige logée, door Busch opzettelijk is rondgebazuind, om Muylwijk in een kwaad licht te stellen.
In den breede zet pleiter uiteen, op welke wijze de kennismaking tusschen Busch en Muylwijk is tot stand gekomen en hoe de relatie tusschen beiden ontwikkeld is. Verder stelt hij in het licht, dat Muylwijk geen scharrelaar is geweest, zooals in de Pers indertijd is meegedeeld. Ook is niets gebleken in de instructie, noch bij de behandeling ter openbare terechtzetting van alle verhalen toegeschreven aan Muylwijk, om zijn schoonvader en den makelaar Schopman te vermoorden.
Overigens merkt pleiter op, dat de rechtbank er niet kan komen met de psychologische beschouwingen van den officier. Zelfs aan de bekentenis van beklaagde heeft ze niets, want deze moet gestaafd zijn met andere aanwijzingen. En het is onmogelijk, al die détails, welke alleen Muylwijk weet, na te gaan.
Pleiter meent, dat het niet excusabel maar mogelijk is, dat bij beklaagde gedachten van haat om alles wat hem was aangedaan; welke dat leidde tot de berooving. De mogelijkheid bestaat, al zal niet ieder haar aanvaarden; dat hangt van ieders psychologisch inzicht af. Maar het gaat niet aan te verlangen, dat beklaagde precies in deze situatie zou hebben gedaan wat men zelf, in deze situatie verkeerend, gedaan zou hebben. Over de kwestie: diefstal of verduistering, wil hij het hier niet een hebben, en in dit verband het slechts aanroeren, omdat in geval van verduistering de verleiding om zich de waarden toe te eigenen veel grooter was geworden.
Hoe is nu deze, van aard niet slechte, zelfs goedig aangelegde man hier in de rechtzaal binnengebracht? Groot misbaar is over hem gemaakt als over het gevaarlijkste individu dat men zich maar denken kan. In dit licht hebben hem gesteld, voor deze geruchten hebben gezorgd Schopman en een knecht van belaagde's schoonvader in de purmer, welke knecht zijn ontslag aan beklaagde weet. En wie het dossier niet kende moest wel onder den indruk van al deze valse geruchten komen.
Zijn betrekkelijke armoede mag men toch niet als aanwijzing tegen hem gebruiken. En wanneer blijkt, dat beklaagde na de verdwijning van Busch spoedig weer slecht bij kas was, concludeert de Officier daaruit, dat hij den buit heeft moeten deelen, wat zou wijzen op medeplichtigheid. Is dit nu niet een fantastische veronderstelling? Daarentegen gevoelt men in de geheele wijze waarop Muylkijk het noodlottig geval beschrijft de waarheid en geen fantasie.
Voor het ontnemen van het geld aan het lijk kunnen twee verschillende of liever volkomen aan elkander tegengestelde uitleggingen bestaan. Zijn haat tegen Busch, de verleiding waarin hij verkeerde, kunnen hem er toe geleid hebben, en zijn medelijden met de nabestaanden kan hem er toe gebracht hebben. Waarom moet men bij de keuze tusschen deze twee psychologische veronderstellingen juist die kiezen, welke in beklaagdes nadeel is? En mag de rechter hier een keuze doen?
Veel waarde heeft de Officier gehecht aan het feit dat beklaagde gefaald heeft in de aanwijzing van den jongen, die hem geholpen heeft de kist uit den kelder in de garage te dragen. Dit zegt toch heel weinig in verband met het tien jaar geleden zijn van het feit.
Bij het opgraven en verder behandelen van de kist met inhoud is niet die omzichtigheid betracht, welke noodig is om te voorkomen dat eenig spoor van de doodsoorzaak, dat de kist en de overblijfselen nog hadden kunnen bevatten zoek is geraakt.

De verklaringen afgelegd door den politie-deskundige van Ledden Hulsebosch, laten op meer punten mogelijk van twijfel. Volgens hem moest het lijk met geweld in de kist zijn geperst. Onmiddellijk na hem kwamen eenige medici verklaren dat het lijk heel gemakkelijk in de kist kan zijn gebracht, omdat lijkverstijving pas na eenige uren intreedt.
Pleiter komt dan tot het bekende telefoongesprek, dat Muylwijk gehad heeft toen Busch pas dood was. Hij werd toen opgebeld door iemand, die volgens het politierapport van Muylwijk's eerste verhoor in 1915 gezegd zou hebben: Is Claassen daar? Later verklaart Muylwijk, dat hem gevraagt is: Is Busch daar? en houdt ook vol, dat altijd gezegd te hebben. Het is toch zeer wel mogelijk, dat degeen die van dat eerste verhoor proces-verbaal heeft opgemaakt, de namen verward heeft. Ook in officieele stukken.
Pleiter kan zelf in het proces-verbaal van den griffier, wien hij overigens voor zijn voortreffelijke werk alle hulde brengt, een voorbeeld van een dergelijke vergissing aanwijzen.
Daarom zal men deze man moeten beoordeelen langs de groote lijn en niet op allerlei kleinigheden die tien jaar geleden al dan niet zijn voorgevallen. Als wij hem beoordeelen langs de groote lijn moeten we ons afvragen of de beklaagde inderdaad is, zooals de officier hem voorstelt, een peuterige stumperd in het ontkennen. In zijn bekentenis blijft hij steeds consequent ook wat betreft het zichzelf bezwaren.
Pleiter ontkent, dat hij het geweest is, die in deze zaak geheimzinnigheid heeft gebracht. Met nadruk zegt hij dit ten aanzien van de verhouding tusschen getuige Saagers en Busch. Saagers immers verklaarde, dat Busch, opschepperig als hij steeds was, hem een portefeuille toonde. Blijkbaar geloofde hij niet aan de belofte van betaling. Hij is ook niet gekomen aan de bank. In de papieren van Saagers was ook, naar pleiter menet, een door dezen aan Busch gerichten maandbrief aanwezig; al weder omstandigheden, waaruit valt af te leiden, dat Busch instede van te bulken van het geld, slecht bij kas was.
De president valt van verdediger in de rede met de vraag hoelang deze meent dat zijn pleidooi nog kan duren.
De verdediger kan hierop geen antwoord geven. Wel meent hij, dat bij het verhooren veel dingen zóó sterk ten gunste van beklaagde zijn komen vast te staan, dat het niet meer noodig zal zijn om ze bij pleidooi te releveeren.
Uit de verklaring van getuige Kramer, dat hij zich niet kan herinneren of hij in 1915 Muylwijk geholpen heeft met het sjouwen van een kist uit den kelder in de garage, mag men niet afleiden, dat hij het niet gedaan heeft. Deze getuige herinnerde zich wel dergelijke kisten en de lorrie; dit wijst veeleer op de mogelijkheid dat hij bij dit karweitje wel geholpen heeft.
Daarna wordt gepauzeerd.
   
   
  Zaterdag 14 November 1925
DE MOORD AAN DEN OVERTOOM.

De verdediger voltooid zijn dupliek

De rechtbank te Amsterdam heeft vandaag vervolgd de behandeling van de zaak Marcelis Muylwijk in verband met den in 1915 op den koopman Busch gepleegden moord.
De verdediger Mr. Levy zet zijn dupliek voort en bespreekt opnieuw uitvoerig de vraag of hier diefstal dan wel verduistering heeft plaats gehad. Beklaagde alleen heeft de heerschappij over het lijk gehad.
De Officier van Justitie, Mr. Reilingh, interrumpeert, dat hij gisteren heeft uiteengezet, dat Muylwijk het lijk onder zich heeft gekregen door het misdrijf van art. 151 W.v.S. (Hij die een lijk begraaft, verbergt, wegvoert of wegmaakt, met het oogmerk om het overlijden of de geboorte te verhelen wordt gestraft enz.). Mr. Levy merkt daartegenover op, dat art. 321 W.v.S. bepaalt dat hij die opzettelijk eenig goed dat geheel of ten deele aan een ander toebehoort en dat hij anders dan door misdrijf onder zich heeft, wederrechtelijk zich toeeigent, wordt als schuldig aan verduistering gestraft met enz..
Aangezien bekl. nu in het bezit is gekomen van het lijk, anders dan door het misdrijf, als in de wet bedoeld, kan hier
alleen van verduistering gesproken worden. De verduistering kon echter niet ten laste gelegd worden, omdat de rechtbank anders wegens verjaring de vordering van het O.M. niet ontvankelijk verklaard zou moeten hebben.
Trouwens alle strafbare feiten, die bekl. heeft gepleegd, zijn - naar het oordeel van pleiter - verjaard.

De dood van den makelaar Busch.
Het O.M. zegt dat er diefstal is gepleegd, omdat dit alleen geen verjaard feit is. Indien het O.M. in de dagvaarding
"althans verduistering" had gezet, dan had het niet tegen het gepleegde vermogensdelict kunnen reageeren. Bekl. had de goederen van Busch onder zich, doordat Busch stierf, niet tengevolge van een misdrijf, ook niet tengevolge van het begraven van het lijk. Verduistering van het lijk is bekl. niet ten laste gelegd.
Indien iemand noodeloos in hevige gemoedsbeweging handels, dan is dit geen misdrijf, al wordt de wet overtreden. Als iemand door overtreding der wet goederen onder zich heeft, dan pleegt hij verduistering, geen diefstal. De verleiding is bij de verduistering grooter dan bij diefstal; nonsens ware het ook geweest, indien bekl.het geld met het lijk had begraven. Dat doet men alleen uit religieuse overwegingen als bij de oude Egyptenaren.
Muylwijk bleef volkomen meester over alles was Busch behoorde. Hij alleen wist dien avond waar Busch was. Hij was, als hij de goederen in den grond had gestopt, vervolgd geworden, omdat hij die goederen had begraven en als hij de goederen aan de weduwe Busch had gegeven, had hij juridische een strafbaar feit gepleegd. Pleiter las verschillende arresten voor om te bewijzen dat hier van de verleiding, die tot verduistering, niet tot diefstal voerde, sprake is geweest. Niet is aan te wijzen het psychologisch moment waarop Muylwijk besloot het geld zich toe te eigenen. Pleiter betwist den officier het recht gebruik te maken van een passage in Muylwijk's dagboek, een passage die deze later heeft herroepen.
Nog vestigt pleiter er de aandacht op, dat Busch begonnen is met onrecht te plegen en dat het keeren van onrecht noodweer moet worden genoemd. De lezing van bekl. omtrent dien aanval van Busch is de eenige die wij hebben en is geloofwaardig, daar Muylwijk er in zegt, dat hij slechts een zachten duw kreeg. Het instituut van de verjaring, in onze wet opgenomen, berust voornamelijk op gevoel. Vervolgingsverjaring bestaat daarom omdat het zoo moeilijk is betrouwbaar getuigenmateriaal na zooveel jaren te verzamelen.
't Kan hoogst onbillijk zijn een volwassen man te straffen voor een daad, dien hij misschien in zijn kinderjaren heeft
gepleegd. De man is wellicht niet dezelfde man meer van tien jaar geleden.
De misdadiger van toen is nu misschien een berouwvol mensch geworden. Pleiter heeft het geloof, dat een mensch, die tien jaar geleden slecht is geweest, nog goed kan worden. Hij acht het in het algemeen eeb grove onbillijkheid dat iemand in dezen tijd nog tot levenslang kan worden veroordeeld.
Volgens de moederne wetgeving zou eigenlijk een straf naar omstandigheden opgelegd moeten worden.
Ter zake wijst pleiter er op, dat men in deze "tooneelzaal" niet die inzichten omtrent beklaagde krijgt, welke men zonder twijfel van hem opdoet als men gewoon met beklaagde omgaat.
Pleiters besluit is dit, dat volgens de wet niets is bewezen van opzet om lichamelijke schade aan Busch toe te brengen. Door zijn bekentenis staat het vermogensdelict vast. Deze betekenis wordt door andere omstandigheden bevestigd.
Het geldt hier echter een verduisteringsdelict en dit is verjaard.
De diefstal acht pleiter niet bewezen.
Beklaagde zal dus over de geheele linie moeten worden vrijgesproken.

Muylwijk aan het woord.
De president geeft nu het woord aan den beklaagde.
Muylwijk tracht eerst eenige volgens hem aan den dag getreden onduidelijkheden op te helderen en zegt dan, dat het niet zijn bedoeling is geweest Busch opzettelijk te dooden.
Hij verklaart zich alsnog bereid een demonstratie te geven van de wijze, waarop hij - zonder hulp - de kist in den kuil heeft geplaatst.
"En thans", gaat hij verder, "hoop ik, dat als uw rechtbank mij een straf mocht opleggen, die straf zóo zal zijn, dat ik
geen hooger beroep zal behoeven aan te teekenen en dat de Officier dit niet zal doen. Ik deel u nogmaals mede, dat het de waarheid is, zooals ik hier alle heb verteld. Mocht het later anders uitkomen, dan ben ik waard, dat u mij levenslang veroordeelt."
Ten slotte brengt beklaagde dank aan mr. Levy, voor diens krachtigen bijstand.

De anonieme brieven.
Mr. Alfred Levy legt daarop nog verschillende stukken over en legt vervolgens een verklaring af, waarin hij zegt zich er in te verheugen, dat de officier van justitie gisteren heeft recht gezet, dat de beide personen uit Utrecht, wier namen pleiter tot zijn spijt in het openbaar genoemd heeft, deze ontleenende aan een ontvangen anoniemen brief, geheel onschuldig zijn aan deze zaak.
Hieruit kan men opmaken - aldus pleiter - hoe vaak onschuldige menschen valschelijk door anonieme briefschrijver beschuldigd
worden.
Een en ander is pleiter aanleiding nog even terug te komen op den anoniemen brief, die deze zaak aan het rollen heeft gebracht en waarin vermeld staat, dat Muylwijk ook Wijsman en den heer Van der Stijl uit den Haag vermoord te hebben.

Ongegronde anomieme beschuldiging.
Hij wenscht daaromtrent een verklaring van het O.M. Subst. Officier van Justitie, mr. Reilingh verklaart hierop, dat - voor zoover hem bekend - niets is gebleken van de beschuldiging, als zou bekl. ook Wijsman en den heer van der Stijl vermoord hebben. De President deelt nu mede, dat de rechtbank het niet noodig acht de getuigen, door den verdediger genoemd, alsnog te hooren, daargelaten de beslissing, welke hij in raadkamer mocht nemen.
En zich tot beklaagde wendende, zegt de president: "Beklaagde, officieel hebt u nu het laatste woord."
Muylwijk, die even tevoeren reeds het woord heeft gehad, maakt daar echter geen gebruik meer van.
De president deelt daarop mede, dat de rechtbank uitspraak zel doen op Zaterdag 28 November a.s.
   
   
  Zaterdag 28 November 1925
DE ZAAK-MUYLWIJK.

Uitspraak inzake den moord op makelaar Busch.
Veroordeeling tot 6 jaar gevangenisstraf.

Heden heeft de vierde kamer der rechtbank te Amsterdam uitsprak gedaan in de zaak van den 43-jarige bouwondernemer M.M. Muylwijk, tegen wien het O.M. een gevangenisstraf van 20 jaar heeft geëischt terzake van moord op 22 Oktober 1915, op den makelaar Busch, wiens lijk in den aanvang van dit jaar begraven gevonden was in het onderstuk van perceel 21-23 aan den Overtoom (vroegere garage, thans verkooplokaal).
De rechtbank heeft niet bewezen geacht het primair ten laste gelegde moord; evenmin doodslag, noch diefstal, gepaard aan geweldpleging.
Van deze ten laste leggingen is de beklaagde vrijgesproken.
De rechtbank heeft hierbij overwogen, dat het op grond van de verklaringen des deskundigen, volkomen aannemelijk is, dat bekl. niet heeft gehad het opzet om te dooden, en dat er tusschen wegneming van geld en goederen van het lijk van Busch en beklaagdes handelingen onmiddellijk voor diens dood geen verband heeft bestaan.
Wel heeft bekl. eerst het verband tusschen zijn handelingen en den dood van Busch gelogen, maar hij is daarvan later teruggekomen en de verklaring welke hij daarvan heeft gegeven, heeft hij, volgens de meening van de deskundigen, waarbij de rechtbank zich aansluit, aannemelijk gemaakt. Uit zijn gedrag onmiddelijk na den dood van Busch, meent de rechtbank, gezien den persoon van bekl., zooals zij die kent uit zijn geschriften, niet, dat de voor bekl. ongunstige gevolgtrekking mag worden gemaakt, dat de dood van Busch geen onverwacht feit is geweest. Ook de afwijkingen van oorspronkelijk door bekl. afgelegde verklaringen van later door hem gegeven lezingen, mogen volgens de meening van de rechtbank, niet te zijnen nadeele worden uitgelegd, omdat deze afwijkingen slechts bijkomstige omstandigheden betreffen en er bovendien een tijdsverloop tusschen deze onderling verschillende verklaringen van 10 jaar is.
De rechtbank overweegt ook, dat niet is vast komen te staan, dat Busch belangrijk meer geld bij zich had dan bekl. opgeeft van zijn lijk te hebben weggenomen. Gebleken is, dat de inhoud van diens portefeuille zeer wisselend was. Mede in verband met groote tijdsverloop sinds de verdwijning van Busch, kan de herinnering aan schattingen van destijds, bij een vluchtigen blik in diens portefeuille, niet dan zeer vaag zijn.
De rechtbank spreekt den bekl. dus vrij van den ten laste gelegden moord en diefstal gepaard met geweldpleging.
Zij acht wettig en overtuigend bewezen: mishandeling, den dood ten gevolge hebbende, en diefstal en wel op grond hiervan, dat hij eerst heeft verklaard, dat hij geld en goederen van het lijk genomen heeft om het voor den rechthebbende te bewaren, terwijl hij een en ander later zich heeft toegeëigend.
Voorts overweegt de rechtbank dat, al wil men aannemen, dat Busch op het punt stond bekl.'s huisrecht te schenden en dat al moge de dreigende schending van zijn-huisrecht voor bekl. mede aanleiding zijn geweest om Busch aan te grijpen, hij dit toch niet in de eerste plaats heeft gedaan tot verdediging van zijn huisrecht, maar uit woede tegen Busch, dien hij in dat oogenblik zag als den vermogenden man, die hem in zijn groote financieele moeilijkheden met zijn vordering nog erger in het nauw dreef.
De mishandeling - aldus de rechtbank in haar vonnis - wordt dus niet beheerscht door de bedoeling van verdediging van het huisrecht, maar door woede. Dat zij gepleegd is onder een zoodanigen krachtigen psychischen dwang, dat hieraan geen weerstand valt te bieden, neemt de rechtbank niet aan. Ook kan de rechtbank zich niet vereenigen met het verweer van den verdediger, dat bekl. zich aan verduistering, welk misdrijf verjaard zou zijn, heeft schuldig gemaakt. Zij ziet in het feit van het wegnemen van geld en goederen van het lijk van Busch, wettig en overtuigend bewezen diefstal. Terzake van mishandeling, den dood ten gevolge hebbend en diefstal, veroordeelt de rechtbank bekl. tot 6 jaar gevangenisstraf met aftrek van 8 maanden, in voorloopige hechtenis doorgebracht.
De veroordeelde heeft zijn vonnis met volkomen zelfbeheersching aangehoord en heeft ook, nadat het voorgelezen was, niets meer gezegd.
   
   
  Zaterdag 12 December 1925

Laatste aanvulling over deze moord waarbij de naam van advocaat Wijsman er bij is gehaald door een anonieme brief maar hier geen verdere nieuwsfeiten inhoud.

DE MOORD AAN DEN OVERTOOM.
Hedenmorgen heeft in de zaak Muylwijk de Officier van Justitie mr. Reilingh te Amsterdam hooger beroep aangeteekend.
Ook Muylwijk heeft hooger beroep aangeteekend.
   
   
  Dinsdag 15 December 1925
GERUCHTEN OVER DEN MOORD OP Mr. WIJSMAN.

Eenige maanden geleden werd hier te lande een man aangehouden, wegens verduistering van een motorrijwiel ten nadeele van een Haarlemmer. Bij zijn arrestatie deelde hij mede, zooals toen bekend gemaakt is, dat hij onthullingen kon doen over den bekenden moord, op mr. Wijsman gepleegd. De man had eenige jaren in het vreemdelingenlegioen in Algiers gediend en was daar, volgens zijn verklaring, in aanraking gekomen met een man, die blijkbaar meer van den moord af wist. De aangehoudene werd voor gepleegde verduistering in het huis van bewaring opgesloten.
Het onderzoek over den moord op mr. Wijsman werd, omdat de Haagsche recherche de zaak in handen heeft, in den Haag voorgezet. Reeds toen hechtte men aan de onthullingen weinig waardde, maar het duurde lange tijd voor alles onderzocht en gecontroleerd was.
Nu is echter met zekerheid te zeggen, dat het onderzoek op niets is uitgeloopen. Toch wordt het onderzoek van den moord nog voortgezet. Juist dezer dagen kreeg de Haagsche recherche weer gegevens, die nader onderzoek ten gevolge hadden. De man, die het motorrijwiel verduisterd heeft zal Vrijdag voor den Haarlemschen politie-rechter moeten terecht staan.
   
   
  Dinsdag 25 Januari 1927
INGEZONDEN STUKKEN.
DE MOORD OP HET BEZUIDENHOUT.

In het Ochtentblad van 19 Jan. schrijft de heer van 't Sant: "Mijn politie en ik, we kunnen niet voelen wie het gedaan heeft."
Maar weet de heer van 't Sant dan niet , dat er menschen/zijn, die dat wel kunnen? Heeft hij nooit gehoord van Mevrouw de Wed. Dr. Akkeringa, wier psychometrische scances meer dan eens in dit blad werden besproken? Nooit gehoord van zoovele anderen in en buiten den Haag? De redacteur van Het Toekomstige Leven: van Imhoffplein 8 alhier, en de redacteur van Stemmen uit Hooger Wereld te Wijchen bij Nijmegen, zullen zeer zeker wel betrouwbare adviezen willen geven. Het arme slachtoffer zal zich waarschijnlijk haat toestand nog niet bewust zijn, en in de kamer vertoeven, waar haar lichaam werd gedood. Juist in die kamer zou zij en misschien juist zij alleen, door iemand die wèl voelt, licht kunnen brengen in de duisternis. Te beginnen met de moord op den heer Wijsman, zou dit de vierde zijn, in den Haag, waarvan de dader onbekend bleef.
Zou het niet eindelijk tijd worden met oude tradities te breken (wat in ons land héél moeilijk schijnt) en niets te
verzuimen, waardoor misschien de dader wordt ontdekt?

J.v.R.
   
   
  Vrijdag 4 Maart 1927
SMAADSCHRIFT.

Men verzoekt ons nog mede te deelen, dat de heer Wijsman Sr., vader van den eenigen jaren geleden vermoorden mr. Wijsman te Amsterdam, aan mrs. Wolterbeek Muller en Plantenga heeft opgedragen een civiele actie tot schadevergoeding in te stellen tegen de verantwoordelijke redactie van het weekblad "De Wereld" waarin een artikel was opgenomen betreffende den geheimzinnigen moord en dat smadelijk geacht werd voor den overledene.
   
   
  <- Terug